De Amsterdamse gemeenteraad behandelt donderdag een onderzoek naar de aanpak van etnisch profileren door de hoofdstedelijke politie. Gerbrig Klos (Amnesty International) en Jair Schalkwijk (Controle Alt Delete) roepen voorafgaand aan het debat in Het Parool de politie op om tijdelijk te stoppen met het uitvoeren van pro-actieve verkeerscontroles, omdat de (Amsterdamse) politie volgens hen te weinig doet om discriminatie of etnisch profileren tegen te gaan. De auteurs benoemen niet wat pro-actieve verkeerscontroles zijn. Wat ze onder discriminatie verstaan en in welke gevallen dat problematisch is, blijft ook onduidelijk.
Dat lijkt een gemene opmerking, maar artikel 1 van de Grondwet (het discriminatieverbod) is hierover niet helder. Het stelt namelijk slechts:
“Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.”
Wat zijn gelijke gevallen? Wie De Discriminatiemythe van Frank Karsten leest komt erachter dat die vraag niet altijd eenvoudig te beantwoorden is. Daarnaast nemen de auteurs etnisch profileren als probleem aan, maar zij benoemen nergens de aard en omvang ervan. Wat is etnisch profileren precies? Wat verstaan de auteurs onder etniciteit? Wat is profileren en is dat per definitie verkeerd? Zonder dergelijke vragen te beantwoorden schrijven de auteurs:
“In historisch archief The Black Archives staat het boek Heldhaftig, Vastberaden, Barmhartig van het Centrum Anton de Kom. Deze bundel uit 1977 bevat al een verzameling van krantenartikelen over het thema. In 1972, nu 47 jaar geleden, kopte Het Parool: ‘Het schijnt een ritueel te zijn Surinamers te mishandelen.’ De voorzitter van het Glenn Gillis Comité, actief tegen racisme, zei in 1975 tegen de krant: “We willen een gelijkwaardige behandeling, net als iedere Nederlander.”
Hoe deze alinea zich verhoudt tot etnisch profileren blijft volledig onduidelijk. Willen de auteurs een link leggen tussen het bewust mishandelen van Surinamers en het gedrag van de Amsterdamse politie? De toon is in elk geval gezet.
Klos en Schalkwijk zijn kritisch over ‘pro-actieve controles’. Onder pro-actieve controles lijken zij te verstaan:
“Bij dit pro-actieve politiewerk stappen agenten af op situaties die zij verdacht vinden, zonder dat iemand juridisch gezien een verdachte is.”
Zij willen echter dat agenten niet meer optreden als iemand afwijkend gedrag vertoont. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan degene die op de markt slechts aandacht heeft voor het winkelend publiek, maar niet voor de aangeboden goederen. Of degene die op het Centraal Station rondjes loopt, de politie in de gaten houdt en zich niet bezig lijkt te houden met de informatieborden. Hoewel hun gedrag opvallend en afwijkend is willen Klos en Schalkwijk niet dat deze personen worden gecontroleerd. Deze personen zijn immers nog geen verdachten conform het Wetboek van Strafvordering.
Klos en Schalkwijk vervolgen:
“De politie selecteert bestuurders van auto’s en brommers op basis van aannames over afwijkend gedrag en stereotiepe beelden over hoe een boef er uit ziet.”
Door te schrijven over ‘aannames over afwijkend gedrag’ lijken de auteurs te veronderstellen dat afwijkend gedrag niet bestaat of niet gedetecteerd kan worden. Het vervolg van hun opmerking doet overigens de vraag rijzen of politieagenten wellicht nog steeds geloven in typische boevengezichten zoals verondersteld in de 19e eeuw door Cesare Lombroso? Ik hoop van niet en kom later terug op de werkelijke redenen voor een pro-actieve controle. De auteurs vervolgen hun uitleg:
“Volgens de politie verstoort proactief controleren criminelen, vergroot het de informatiepositie en draagt het bij aan de veiligheid. Uit geen enkel feit blijkt dat dit type politiewerk de veiligheid vergroot. Een onderzoek uit 2017 met de eufemistische titel ‘Boeven vangen’ liet zien dat er tijdens 57 controles slechts één strafbaar feit op heterdaad was ontdekt.”
De vraag is wat wordt verstaan onder het ‘vergroten van de veiligheid’. Het op heterdaad ontdekken van een strafbaar feit is meestal niet het primaire – of het enige – doel van de politie. Het opmerkelijke is dat de auteurs dit zelf ook erkennen: een controle is immers belangrijk voor de informatiepositie van de politie. Zij lijken echter niet te begrijpen dat het versterken van de informatiepositie niet perse met de heterdaadkracht te maken heeft. Ik weet uit eigen ervaring als oud-rechercheur dat vrijwel elke grotere recherchezaak op een of andere manier nuttig gebruik maakt van eerder verrichtte proactieve controles. Die controles lijken op het moment van uitvoeren wellicht niet belangrijk, maar later kan het cruciaal zijn dat ooit is vastgelegd wie er samen in een bepaald voertuig reden, op welke locatie zij zich bevonden of wat voor kleding zij droegen.
Het is te betreuren dat de auteurs geen bronnen gebruiken om hun stellingen te onderbouwen:
“Onderzoek na onderzoek wijst op de negatieve gevolgen van discriminerende politiecontroles. Ze zijn ingrijpend voor getroffenen en schaden het vertrouwen in de politie.”
En wanneer is sprake van een discriminerende politiecontrole? Als de politie na een dreiging van een jihadistische terreuraanslag, die gepleegd zou worden door twee islamistische veertigers, alle oude witte vrouwen van 80 jaar zonder zichtbare relatie aan de islam laat doorrijden, maar meerdere moslims controleert, is er dan volgens de auteurs sprake van een discriminerende politiecontrole? Dat blijft onduidelijk. En hoe weet de gecontroleerde het verschil tussen een discriminerende en een niet-discriminerende controle? Wellicht denkt de gecontroleerde ten onrechte dat z/hij gecontroleerd wordt op basis van onrechtvaardige redenen. Klos en Schalkwijk maken het nog bonter:
“Dat leidt ertoe dat er minder informatie gedeeld wordt met de overheid, wat de slagkracht van de politie vermindert.”
Ook waar dat uit blijkt is onduidelijk. Deze uitspraak werpt ook de vraag op hoe je kunt meten welke informatie er niet wordt gedeeld, die wel gedeeld zou zijn als er geen ‘discriminerende controle’ zou hebben plaatsgevonden.
De auteurs besluiten:
“Zolang de politie onvoldoende optreedt tegen etnisch profileren, zou de politie geen proactieve verkeerscontroles meer moeten uitvoeren. De politie zou in deze periode alleen voertuigen staande moeten houden, omdat de bestuurder of de inzittende verdacht wordt van een strafbaar feit. (…) Deze tijdelijke stop dringt etnisch profileren drastisch terug, de mensenrechten worden beter gegarandeerd en de veiligheid komt niet in het geding.”
Daaraan ligt de assumptie dat etnisch profileren plaatsvindt, maar over de aard en omvang wordt niet geschreven. Op basis van dit artikel lijkt het de auteurs niet slechts te gaan om verkeerscontroles, maar om pro-actieve controles in het algemeen. Dat de auteurs suggereren dat een controlestop de veiligheid niet in het geding brengt toont hun incompetentie op dit gebied aan. Want de eerder genoemde simpele voorbeelden tonen de problemen al aan. Jawed S. die een aanslag pleegde op het Centraal Station viel op door zijn gedrag, maar was toen nog geen verdachte. Moet de politie zo iemand laten lopen? Nee natuurlijk niet. Maar Klos en Schalkwijk waarschuwen gedurende het hele artikel voor de gevaren van dergelijke ‘controles’ of ‘pro-actieve controles’. Pas in de bovenstaande laatste drie zinnen van het artikel wordt geschreven over ‘pro-actieve verkeerscontroles’. Zij zijn dus zelfs tegen pro-actieve alcoholcontroles. Begrijpen de auteurs het verschil tussen deze begrippen?
Een pro-actieve controle kan op verschillende manieren plaatsvinden. Ten eerste, volledig willekeurig. Of althans, gespecificeerd op heel algemene kenmerken zoals ‘gemotoriseerde voertuigen’. Dan worden bijvoorbeeld al deze voertuigen in een verkeersfuik geleid en worden de bestuurders aan een voorlopige alcoholtest onderworpen. Ten tweede, op basis van afwijkend gedrag. Denk aan de casus van het Centraal Station of de markt, maar ook aan afwijkend verkeersgedrag. Ten derde, preventief, op basis van specifieke kennis, zoals een vergrote kans op strafbaar gedrag onder mensen met – een combinatie van – bepaalde kenmerken. Daarbij zou etniciteit een rol kunnen spelen. En dan in de meest brede betekenis van het woord, dus niet slechts op basis van afkomst, maar op basis van een gedeelde sociaal-culturele identiteit. Als uit onderzoek zou blijken dat er een reële kans op een aanslag is wanneer sterk orthodoxe moslims plotseling hun baard afscheren, mogen zij dan gecontroleerd worden? Wanneer blijkt dat er een vergrote kans is dat witte mannen van rond de 30 jaar oud, gekleed in zwarte kleding van Stone Island, in de binnenstad van Amsterdam, hooligan van Ajax te zijn, mag dan specifiek naar hen worden gezocht rondom voetbalwedstrijden van Ajax? Of is dat onacceptabele discriminatie?
Dat bij sommige agenten huidkleur of afkomst wellicht een rol speelt in hun beslissing om tot een controle over te gaan wordt hier niet ontkend. Er wordt slechts gereageerd op een artikel dat ongefundeerde beschuldigingen bevat. Het is prima om agenten te vragen zich bewust te zijn van de redenen voor hun controles, maar een artikel zoals dat van Klos en Schalkwijk is problematisch omdat het stigmatiserend werkt. De politie moet vooral haar taak blijven vervullen. En het uitvoeren van pro-actieve controles valt daar ook onder.