De machthebbers openlijk bekritiseren staat in Nederland in een eeuwenlange traditie. De eerste die zonder enige schaamte de leiders van zijn tijd onder vuur nam was de filosoof Desiderius Erasmus. Zijn Lof der Zotheid (1511) lees je ook ruim vijfhonderd jaar later nog altijd met rode oortjes. Zelfs de vorsten – de machthebbers van zijn tijd – werden door Erasmus op een ongekende wijze op de hak genomen:
“Denkt u zich hen nu eens in zoals ze dikwijls zijn: een man die de wetten niet kent, van het algemeen belang haast de vijand is, op persoonlijk voordeel uit, aan genietingen verslaafd; hij haat kennis en ontwikkeling, hij haat vrijheid en waarheid, denkt aan niets minder dan aan het heil van de staat, maar meet alles af naar zijn eigen lusten en zijn eigen belangen.”
Erasmus werd 550 jaar geleden geboren. Of dat denken we – zeker weten we het niet. Over zijn verleden is Erasmus altijd vaag gebleven, we weten niet met zekerheid wanneer hij geboren is, dat kan 1466 zijn, of 1467, maar waarschijnlijk 1469. De officiële documenten ontbreken, maar hij noemde zichzelf wel ‘van Rotterdam.’ Waar en wanneer hij gestorven is weten we wél zeker, dat is op 12 juli 1536 in Bazel. Hij was toen een in Europa alom gevierd filosoof, maar zijn afkomst was heel eenvoudig. Erasmus was wat we nu een ‘sociale stijger’ noemen, de zoon van een aan lager wal geraakte priester die hem bij zijn huishoudster had verwekt. Toch werd Erasmus één van de grootste denkers van zijn tijd en ook nu kan hij ons nog altijd een spiegel voorhouden.
In Lof der Zotheid hult Erasmus zich in de mantel van de dwaas, die als een hofnar het verhaal vertelt. Dat bood hem bescherming, omdat op deze wijze de woorden niet direct van hem zélf waren. Maar de ‘dwaasheid’ diende ook een filosofisch doel, omdat de ‘dwaas’ de waarheid niet alleen uit de boeken leert, maar volgens Erasmus in het leven wijsheid vergaart:
“Er zijn immers bij het verwerven van inzicht twee belangrijke hinderpalen: de schaamte, die de geest benevelt, en de vrees die, als het gevaar zichtbaar is geworden, afraadt om tot handelen over te gaan. Welnu, hiervan bevrijdt de zotheid op een schitterende manier. Er zijn niet veel mensen die begrijpen hoeveel andere voordelen dat nog met zich meebrengt, zich nooit te schamen en alles te durven.”
Toch kreeg Erasmus een goede opleiding. Toen Erasmus pas 14 jaar was stierf zijn moeder Margaretha aan de pest. Zijn vader had zijn bastaardzoon al lang verlaten en was naar Rome vertrokken. Zijn moeder had hem naar Deventer gestuurd, naar een school die verbonden was aan de kerk. De stad was in deze tijd in de ban van wat de ‘Moderne Devotie’ wordt genoemd, een beweging die de katholieke kerk wilde vernieuwen. Geestelijken klaagden misstanden aan in de kerk en vormden gemeenschappen waarin zij een meer persoonlijke godsbeleving en de ontwikkeling van de gewone bevolking mogelijk wilden maken. Deze school was ook een broedplaats van allerlei nieuwe humanistische ideeën, die later de kern zouden gaan vormen van de filosofie van Erasmus.
De voogden van Erasmus brachten de jongeman onder in het klooster te Steyn bij Gouda, waar hij tot priester werd gewijd. Hij verliet echter het klooster en kwam terecht in Parijs, waar hij in 1495 theologie ging studeren. De studie viel hem niet mee, omdat die erg gericht was op de middeleeuwse filosofie, maar het studentenleven beviel hem des te beter. Als arme maar intelligente student verdiende hij de kost door les te geven aan meer gefortuneerde studenten en begon hij met het schrijven van een grote hoeveelheid brieven aan geleerden in heel Europa, waaronder zijn vriend Thomas More. Erasmus werd onderdeel van de ‘Republiek der Letteren’, een gemeenschap van geleerden die in brieven ideeën uitwisselden die onderling werden gedeeld (zoals nu tijdschriften).
Desiderius Erasmus leefde in een tijd waarin het ‘publieke debat’ ontstond, ofwel burgers die discussiëren over de samenleving en hun eigen rol daarin. In het begin van de zestiende eeuw gebeurde dat in het Latijn, de taal van de intellectuele elite. Door de uitvinding van de boekdrukkunst werden steeds meer boeken en pamfletten gedrukt, die ook konden worden verkocht. Erasmus behoorde tot een nieuwe generatie filosofen die probeerde van de eigen pen te leven. Hij schreef onder meer een verzameling Adagia, dat zijn spreekwoorden en gezegden die hij van een aantrekkelijk commentaar voorzag. Maar nog belangrijker was dat Erasmus ging schrijven in het Nederlands, waardoor ook mensen die geen Latijn lazen met zijn werk in aanraking konden komen.
Een goede moraal komt niet door regels en instituten, zo moet Erasmus al vroeg hebben geleerd. Niet in de laatste plaats door het voorbeeld van zijn vader, de priester die hem verwekte, maar vervolgens naar het Vaticaan vertrok. De kerk gaf het slechte voorbeeld, voor geld was veel te koop. De bisschopszetels en kardinaalshoeden werden verkocht aan de hoogste bieders. Zonden konden worden afgekocht door middel van giften en aflaten. De Heilige Stoel werd in deze periode bezet door de meest scandaleuze pausen, die hun positie volop misbruikten voor corruptie en nepotisme – en voor seksuele escapades. Onder paus Leo X (uit de koopmansfamilie De Medici) liep dat vreselijk uit de hand, deze paus paradeerde trots door Rome met een moslim-schandknaap.
Het humanisme van Erasmus bestaat hieruit dat hij het morele voorbeeld van Christus verbindt met de kennis van de klassieke oudheid, of van de grote denkers van de Griekse en Romeinse tijd. Voor hem was de kern van de filosofie het filosoferen zélf – zoals ook Socrates leerde. Het gaat niet alleen om de waarheid, maar vooral om de wijsheid, het leren hoe we moeten handelen. In het geduld en de nederigheid, de liefde en de vrede ligt voor Erasmus het geluk. Zijn levensleer laat zich het beste verklaren als een geestelijke houding van pietas, het met zorg omringen van de medemens, die de basis zou moeten zijn van de studie van de artes liberales, kennis van de klassieken, die moet leiden tot een besef van de officia vitae, de eigen plichten die men heeft in dit leven.
Bij mij hangt thuis een prachtig portret van Erasmus, het klassieke beeld van de vrome geleerde. Een man ook die zich wist op te werken uit diepe armoede en achterstand en zichzelf kon ontwikkelen tot één van de morele ankers van Europa. Een denker die geen kamergeleerde was, maar zich mengde in de grote politieke debatten van zijn tijd. Een filosoof met een voorkeur voor het praktisch denken boven het vasthouden aan al te strenge dogma’s. En met een sterk geloof in de mogelijkheid van de ontwikkeling van ieder mens. Het is een ideaal dat ik nog altijd bij veel Nederlanders tegenkom, hoe verschillende we ook zijn. In die zin zijn we zijn allemaal kinderen van Erasmus. Lof der Zotheid is bovendien een heel leuk boek, ik beveel het u deze zomer van harte aan.
Ronald van Raak schreef eerder over de taalspelen van Ludwig Wittgenstein, de blijmoedigheid van Spinoza en het absurdisme van Samuel Beckett.