We worden tegenwoordig overstroomd door berichten over groepen die op grond van hun ras, hun etniciteit, hun kleur, hun seksuele geaardheid, hun nationaliteit of een ander identiteitskenmerk een speciale behandeling opeisen. Men spreekt van ‘identiteitspolitiek’. Is dit emancipatie? Of veeleer het tegendeel?
Misschien is het goed eerst even de idealen in herinnering te roepen waar we voor staan. De idealen van rechtsstaat, democratie, gelijkheid en vrijheid om een eigen levensstijl te kiezen. We brengen dat doorgaans samen in het begrip democratische rechtsstaat.
Een democratische rechtsstaat is gebaseerd op het idee dat het menselijk individu een intrinsieke waarde heeft. Op basis van dit idee wordt het individu geacht zichzelf te regeren (democratie) en aanspraak te kunnen maken op enkele onvervreemdbare rechten (rechtsstaat). Burgers in een dergelijke staat zijn geen onderdanen, maar actief op het gemeenschappelijk belang van de staat ingestelde participanten aan het politieke proces. In een democratisch debat wisselen deze burgers ideeën uit over de inrichting van de politieke gemeenschap.
Een democratische rechtsstaat is primair een nationale staat of een natiestaat. ‘Natie’ verwijst naar het gedeeld geheel aan waarden en normen in de gemeenschap, ‘staat’ verwijst naar de organisatorische dimensie (regering, rechterlijke macht, etc.) van dit verband.
Nationale staten (ongeveer 200 op wereldschaal) hebben zich bewezen als politieke organen die het best in staat zijn het samenleven van mensen in een georganiseerd verband mogelijk te maken. Ter vergelijking: de wereld is niet ingericht in ‘rijken’, ‘stammen’, ‘families’, ‘internationale organisaties’. Nationale staten zijn territoriaal afgebakend.
Wat is het probleem met identiteitspolitiek?
1. Identiteitspolitiek doet het nationale verband eroderen. Het leidt mensen af van hetgeen ze gemeenschappelijk hebben (de nationale staat) en legt het zwaartepunt op wat hen van elkaar doet verschillen: homoseksuelen tegenover heteroseksuelen, moslims tegenover niet-moslims, gekleurde mensen tegenover niet-gekleurde mensen. Identiteitspolitiek introduceert daarmee een element van verdeeldheid in staat en samenleving.
2. Identiteitspolitiek gaat vaak gepaard met een agressieve manier van communiceren. Het is niet gericht op een constructieve en open dialoog over de organisatie van wat mensen gemeenschappelijk hebben (‘Nederland’), maar op een beschuldigende benadering: gekleurde mensen tegenover niet-gekleurde mensen, gelovigen tegenover niet-gelovigen.
3. Identiteitspolitiek vestigt ook een taboe op kritiek. De groepen die zichzelf tot identiteitsgroepen hebben geproclameerd zijn niet bereid tot enige kritische reflectie op het eigen vermeende gelijk. Wie een identiteitsgroep kritisch bejegent (of zelfs maar relativerende woorden wijdt aan hun manier van politiek bedrijven), wordt beschuldigd van een ‘fobie’. Zo construeert men ‘homofobie’, ‘islamofobie’, ‘xenofobie’ – elke vorm van kritiek wordt op voorhand afgewezen en de criticus – hoe redelijk ook – wordt een psychiatrische aandoening toegeschreven (een ‘fobie’).
4. Identiteitspolitiek is narcistisch. Een ‘narcist’ (naar de mythologische figuur Narcissus) is iemand die een ziekelijke liefde koestert voor zichzelf. Een narcist kan geen relatie aangaan met anderen en betrekt alles in de wereld ‘op zichzelf’. De politiek van de identiteitspolitiek leidt daarom ook tot ‘one issue-bewegingen’. Er is maar één ding belangrijk, namelijk die eigen identiteit.
5. Identiteitspolitiek creëert ongelukkige mensen. ‘Resentment over indignities’ (‘wrok over aangedaan leed’), schrijft Francis Fukuyama in zijn recente boek over identiteit. Het maakt niet de samenleving als geheel ziek, maar ook de mensen die zichzelf als vaandeldragers van die identiteitspolitiek zien. Wie ervoor kiest om zich te gaan verdiepen in zijn eigen familiegeschiedenis en zichzelf gaat definiëren als afstammeling van slaven wordt daar doorgaans niet gelukkiger van. En de samenleving als geheel ook niet.
6. Identiteitspolitiek creëert een eigen fictieve werkelijkheid. Het zou absurd zijn te ontkennen dat sommigen slachtoffers zijn in deze wereld. Homoseksuelen die worden opgehangen aan hijskranen in Iran vanwege hun homoseksualiteit zijn reële slachtoffers. Vrouwen in Afghanistan die niet anders dan een boerka kunnen dragen omdat zij anders in gevangenis worden gezet ook. Maar een vrouw die niet de gelegenheid krijgt om haar religieuze kledij te dragen omdat een uniform verplicht is bij de Nederlandse politie, in het leger of in de rechterlijke macht is geen slachtoffer. Men is hoogstens slachtoffer van gebrekkig onderwijs dat ons leert dat de democratische rechtsstaat religieus neutraal dient te zijn en daarom het uitstralen van die neutraliteit van de ambtelijke dienst mag vergen.
7. Identiteitspolitiek is racistisch. De term ‘racisme’ wordt tegenwoordig te pas en te onpas gebruikt. In de oorspronkelijke zin van het woord verwijst het naar biologische kenmerken die de ene groep mensen van de andere zou doen verschillen, waarbij sommige groepen als intrinsiek minderwaardig worden gezien. Racisme heeft zijn wortels in negentiende-eeuwse wetenschap, wordt tegenwoordig als wetenschappelijk achterhaald gezien, maar leeft toch voort in de verbeelding van mensen die hun opvattingen niet door wetenschappelijk bewijsmateriaal laten corrigeren. Racisme wordt vaak verbonden met de rechterkant van het politieke spectrum, maar merkwaardig genoeg maakt het een herleving door in de (linkse) identiteitspolitiek wanneer men een onoverbrugbare tegenstelling construeert tussen groepen van mensen op basis van uiterlijke kenmerken. ‘Witte mensen’ worden geacht zo fundamenteel anders te denken dat men ‘mensen van kleur’ niet kan begrijpen. Deze polariserende benadering doet de maatschappelijke cohesie geen goed (zie ook punt 1).
8. Identiteitspolitiek is ook anti-secularistisch. Secularisme is het streven kerk en staat, religie en politiek, te scheiden. Voor de democratische rechtsstaat geldt dat – als onderdeel van de rechtsstaat – vrijheid van godsdienst wordt erkend, maar dat de staat zelf niet de vrijheid heeft één godsdienst als de enig ware aan haar burgers voor te schrijven. Secularisme breekt met het systeem van staatsgodsdiensten. Identiteitspolitiek staat op gespannen voet met dit secularisme in de zin dat het geneigd is de religieuze identiteit van burgers zó zwaar te benadrukken dat de verwachting bestaat dat burgers religieuze privileges (in tegenstelling tot rechten) genieten. Bijvoorbeeld het privilege om – in strijd met de normen van de democratische rechtsstaat – religieuze tekenen te dragen in de ambtelijke dienst. Of het privilege om – in strijd met algemene regels over dierenwelzijn – dieren te mogen slachten zonder dat deze, voorafgaand aan de slacht, zijn bedwelmd.
9. Identiteitspolitiek is niet-inclusief maar uitsluitend. Identiteitspolitiek is gebaseerd op aanhankelijkheid die mensen voelen ten aanzien van een identiteit. Die identiteit verbindt mensen maar het verdeelt hen ook. Het slaat een brug naar mensen die aangeven diezelfde identiteit te hebben, maar het neemt een offensieve houding aan naar mensen die, om de een of andere reden, die houding ontzegd krijgen. Dat laatste, het ontzeggen van de eigen identiteit aan anderen, is een centraal element van de identiteitspolitiek. De eigen identiteit wordt geconstrueerd ten koste van de ander.
Tot slot nog dit: een bepaald soort identiteitspolitiek zou men toch als niet verkeerd kunnen zien. Namelijk identiteitspolitiek die de Nederlandse identiteit van staatsburgers als uitgangspunt neemt. De identiteit van de Nederlandse staatsburger is democratisch en rechtsstatelijk. En dat staat tegenover identiteiten gebaseerd op ras, religie, etnische afkomst.
Lees ook: Forum voor Democratie is ‘vóór de homo-emancipatie, dus tégen identity politics!’