De extreme emotie die met het boerkaverbod gepaard gaat geeft aan hoe gebrekkig de kaders zijn waarbinnen deze discussie vorm krijgt. Bijna uitsluitend komt het neer op de tegenstelling tussen de islam en onze westerse waarden. De discussie zou aan diepte winnen wanneer die kaders verruimd worden. Een poging.
Om de gevoeligheid rond het ‘hoofdpijndossier’ echt te vatten ontkomen we er allereerst niet aan de gestage maar bestendige opkomst van identiteitspolitiek te belichten: politiek op basis van een sociale identiteit en een gedeelde ethische ervaring van wat wél en níet door de beugel kan. Lang hebben we gedacht dat de dominantie van de liberale democratie die discussie zou afvlakken. De harde toon van onvoorspelbare politici als Trump, de Brexit en in haar kielzog de nimmer af te schrijven Boris Johnson geven weinig reden om dat ‘optimisme’ te kunnen blijven staven. In zijn nieuwe boek Identity: Contemporary Identity Politics and the Struggle for Recognition (recent in een uitstekende Nederlandse vertaling verschenen) zwakt de geestelijke vader van het idee van de dominante liberale democratie – de politicoloog Francis Fukuyama – zijn these dan ook enigszins af.
Volgens Fukuyama gaat identiteitspolitiek vooral om twee zaken: religie en nationalisme. Met religie doelt hij op de (politieke) islam, in het bijzonder de opkomst in westerse democratieën. Hij ziet een verband tussen de radicaal islamitische beweging en het toenemende westerse nationalisme in die zin dat zij beide een betekenisvolle vorm van identiteit ‘beloven’ in een tijd waarin vaste ankerpunten door een diverse samenleving wegvallen. Beide schuwen volgens Fukuyama de slachtofferrol niet en bieden een manier van denken die inzicht moet geven in de sociale onrust. Op zichzelf is er niets mis met identiteitspolitiek, zo stelt hij in het hoofdstuk met de veelzeggende titel From identity to identities.
Het is immers een natuurlijk en onvermijdelijk antwoord op onrechtvaardigheid. Het wordt pas een probleem wanneer het, zoals dat in links-progressieve kringen aan de hand is, een goedkoop alternatief wordt voor de diepere discussie over toenemende sociaaleconomische ongelijkheid in liberale democratieën. Met het beschuldigende vingertje wijzen naar andersdenkenden en eindeloos ruziën over culturele verschillen, zoals het over enkele weken weer opborrelende dispuut over Zwarte Piet en de radicale posities in het debat over het boerkaverbod laten zien, is kennelijk aantrekkelijker dan je in te zetten om innovatief en gedurfd beleid maatschappelijk te stimuleren. Liever trekken we de racismekaart, of beroepen we ons op islamofobie of een misplaatst soort protectionisme. Emoties gaan steeds meer de politiek bepalen.
De grimmige sfeer op social media, waar extreem-rechtse groeperingen zelfs oproepen doen om ‘op jacht’ te gaan naar boerkadraagsters en het verbod eigenhandig te gaan handhaven, maar waar ook ‘boerkabuddies’ ter verdediging opstaan, bevestigt die gedachte. Het illustreert de strijd van al deze groepen tegen de marginalisering die op de loer ligt wanneer zoveel verschillende visies op ‘het goede’ zich binnen een traditioneel afgegrensd gebied, in dit geval Nederland, bevinden. Logisch eigenlijk: het is pure overlevingsdrang. Daarbij heeft ieder mens behoefte aan erkenning en die is niet meer vanzelfsprekend.
De woede die deze verschillende bewegingen tentoonspreiden en het fanatisme waarmee ze die strijd aangaan zijn voor een groot gedeelte een gevolg van vervreemding. Traditionele hoeders van recht en veiligheid zijn drastisch verzwakt. Ze zijn op zoek naar een moreel kompas. Deze zoektocht laat zien dat het verval van ankerpunten, zoals een leidende cultuur met grote verhalen en traditionele invloedssferen, destructieve vormen kan aannemen. Zeker wanneer de alternatieven zich laten leiden door overdreven protectionisme, nationalisme of zelfs xenofobie. Een teken aan de wand is dat na Nederland en Frankrijk rechts-populisten zelfs in Duitsland, dat toch decennialang gebukt ging onder een zekere shadow of the past, nu voet aan de grond krijgen.
Grote verhalen en traditionele invloedssferen verkeren overigens al meer dan een halve eeuw in zwaar weer. De Franse filosoof Jean-François Lyotard stelde in La condition postmoderne (1979) al dat we leven in een tijd waarin de legitimering van grote verhalen zich in een grote crisis bevindt. De twee ‘grootste verhalen’ waar hij op doelde hebben betrekking op de progressieve emancipatie van de mensheid – van christelijke vergeving tot Marxistisch Utopia – en op de overheersing van de wetenschap.
Volgens Lyotard hebben deze verhalen hun geloofwaardigheid verloren na de gruwelen van de Tweede Wereldoorlog. Het verlichtingsproject van de moderniteit, met haar nadruk op rede, ratio en wetenschap, stuitte hiermee op haar innerlijke grenzen. Nu werd het geloof in de vooruitgang door de duistere kant van de feitelijke geschiedenis aangetast; terechte vragen werden opgeworpen wat de moderniteit ons eigenlijk gebracht heeft? Door dit wantrouwen ontstond er een hernieuwd particularisme: mensen stellen steeds meer hun eigen waardespectrum samen, vaak samengesteld uit een mix van verschillende culturen, gebruiken, theorieën en denkrichtingen. De mens vertrekt van fatum (lot) naar factum (zelf). Er is geen ruimte meer voor alles verklarende theorieën, noch vanuit de wetenschap, noch vanuit religie.
Een voor de hand liggende oplossing zou zijn: een overkoepelend idee dat alle eerder benoemde deelbelangen samenbindt. Concreet zou dat volgens Fukuyama neerkomen op het afdwingen van een sterke nationale identiteit, assimilatie door standaardisatie in educatie en beperking van immigratie. Dat is vanwege in ieder geval twee redenen problematisch.
1) In ideologische zin: de beginselen van de liberale democratie (die misschien bij een gebrek aan beter nog altijd de voorkeur geniet) schrijven voor dat individuen de basis voor de democratische rechtsstaat moeten vormen. Dit laat weinig ruimte voor bevordering van groepsdenken zonder dat het individu in de verdrukking komt.
2) Meer praktisch: omdat er simpelweg ‘meer’ van alles is zijn mensen veel minder ontvankelijk voor bepaalde sturing. Door de econoom Moisés Naím enkele jaren geleden gemunt als de more revolution. Ga maar na: er zijn meer mensen, meer landen, meer steden, meer politieke partijen, veel meer (sub)culturen… De bevolking groeit, raakt door technologische ontwikkelingen beter geïnformeerd en staat veel meer in contact met andere mensen. Op zichzelf natuurlijk een prima ontwikkeling, maar de consequentie is wel dat het lastiger wordt om mensen daadwerkelijk te ‘regeren’. Als iedereen macht heeft, kan niemand beslissen.
Waar laat dat ons? Between a rock and a hard place, zoals dat in het Engels zo mooi gezegd wordt: de status quo is niet meer toereikend en het alternatief is bijna niet te realiseren. Toch is een poging de moeite waard. In extreme gevallen, en daar heeft Fukuyama een punt, laat een totale afwezigheid van waarden en standaarden ruimte voor een definitieve breuk tussen het individu en zijn gemeenschap. Ook een liberale democratie heeft een gemeenschap, een ‘groep’, nodig om haar eigen waarden praktisch vorm te kunnen geven. Tegen die achtergrond is een verbod op gezichtsbedekkende kleding te verdedigen. Argumenten als ‘het zijn er maar zo weinig’ houden geen stand, omdat het gaat over omgangsvormen die stevig geworteld zijn in hoe we in de loop der tijd over vrije uitwisseling en open communicatie zijn gaan denken. Het maakt het meer dan slechts een symbolische strijd om een stukje textiel.
De weerzin van ziekenhuizen, OV-bestuurders (op basis van de vervoersplicht) en de nationale politie om daadwerkelijk tot handhaving van het verbod over te gaan geeft echter aan dat de discussie nog niet afgelopen is, ondanks dat deze al veertien jaar duurt en het verbod nu in afgezwakte vorm wettelijk bepaald is.
Maar dan wel graag het complete verhaal alstublieft. Want wie weet nog dat de wet ook over bivakmutsen en integraalhelmen gaat?