Volgens een recente peiling van Maurice de Hond over de vraag “Vindt u dat het boerkaverbod moet worden gehandhaafd?” antwoordt 74 procent met “ja”. Dat is een flinke meerderheid. Bij de PVV is dat 100 procent, bij de 50Plus 96 procent, bij FvD 98 procent, bij de VVD 92 procent. Alleen GroenLinks scoort opvallend laag op de gestelde vraag. Slechts 26 procent antwoordt bevestigend.
Dit is goed nieuws voor de voorstanders van wetshandhaving, maar wat we gemakkelijk zouden kunnen vergeten is dat het hier peilingen betreft onder “de Nederlanders”. De man in de straat, zullen we maar zeggen. En met zulke cijfers kan men de vraag stellen: vanwaar dan al die aarzelingen bij sommige burgemeesters, aarzelingen bij wat men kan noemen de bestuurlijke elite?
Het antwoord op die vraag is de inspiratiebron voor een van de meest besproken ideologieën van deze tijd, namelijk de ideologie van het populisme. Populisme wordt in oxforddictionaries.com verhelderend getypeerd als: “A political approach that strives to appeal to ordinary people who feel that their concerns are disregarded by established elite groups”. Uitgangspunt voor het populisme is het gegeven dat de politieke elite en de gewone bevolking verschillend, soms zeer verschillend, denken.
Ook voor de handhaving van het boerkaverbod (of nikaabverbod of, officieel, gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding), zoals dat in Nederland op 1 augustus in werking is getreden heeft dat gevolgen. Het is het verbod om in onderwijsinstellingen, het openbaar vervoer, overheidsinstellingen en zorginstellingen gezicht bedekkende kleding te dragen. Wanneer de politieke elite (of delen daarvan) wankelmoedig omgaat met de handhaving van het verbod zal dat leiden tot een vergroting van de kloof tussen volk en elite. Laten we daarom proberen aan de hand van drie stappen de gewetensbezwaarde burgemeesters enkele argumenten aan te leveren op basis waarvan zij zich gemakkelijker bij de wil van de meerderheid kunnen aansluiten.
Stap 1. Wat de elite zorgen baart is dat het boerkaverbod “niet neutraal” zou zijn. En de staat, denkt men, zou neutraal moeten zijn.
Dit argument is niet bijzonder sterk, want geen enkele staat is neutraal. Dat kan ook niet. Elke staat is tegen diefstal. Tegen roof en moord. Tegen smaad en laster. Dat een staat “neutraal” zou moeten zijn, is een misvatting. Elke wetboek strafrecht, elke grondwet, geeft een lijst van zaken aan waar een staat helemaal niet neutraal tegenover kan staan. Het wetboek van strafrecht formuleert de “don’ts”. De grondwet de “do’s”.
Nog iets over die “don’ts”. Wat zou moeten gebeuren in een rechtsstaat, is dat de wetten die door de wetgever worden uitgevaardigd ook gewoon worden toegepast. Een rechtsstaat betekent namelijk niet alleen dat geen straffen mogen worden uitgedeeld zonder basis in de wet, een rechtsstaat betekent ook dat als een wet bestaat (is aangenomen door de wetgever) die moet worden toegepast.
Klokkenluidende topbestuurders, wankelmoedige burgemeesters, ondermijnen dus de rechtsstaat wanneer zij een tot stand gekomen verbod niet naleven. En ook wanneer zij publiekelijk annonceren dat zij dat verbod niet gaan naleven omdat zij “andere prioriteiten” hebben. Dat ondermijnt het respect voor de wet. Niet alleen voor de wet die zij niet willen naleven, maar voor alle wetten.
Stap 2. Hoe kan het dat een deel van de bestuurlijke elite zo in verwarring verkeert over dat vermeende ideaal van de neutraliteit van de staat? Dat komt omdat daarin een juiste kern zit. Men heeft de klok wel horen luiden. Immers weliswaar behoeft een staat niet politiek neutraal te zijn, maar wel religieus neutraal. De staat dient namelijk de godsdienstvrijheid van de burgers te beschermen, maar niet zelf godsdienstig te zijn. Een staat kan dus in een pluriforme en diverse samenleving niet één staatsgodsdienst voor alle burgers voorschrijven. De staat dient elke associatie met welke godsdienst dan ook te vermijden. Alleen zo kan men de burgers vrijlaten in hun religieuze keuzes en godsdienstvrijheid waarborgen. Alleen zo kan men alle burgers gelijk behandelen.
De consequentie hiervan is dat ambtenaren (te onderscheiden van burgers) in een religieus neutrale staat niet alleen geen boerka’s, nikaab’s of andere gezichtsbedekkende kleding mogen dragen, maar ook geen hoofddoeken, hijab’s, keppeltjes, roze driehoeken of andere religieuze en politieke symbolen. Waarom niet? Omdat het de religieuze neutraliteit van de staat ondermijnt.
Stap 3. Een derde stap die gewetensbezwaarde burgemeesters zou kunnen helpen is de realisering dat we met de boerka of de nikaab te maken hebben met een markant symbool van een uiterst gevaarlijke ideologie die niet alleen zeer vrouwvijandig is, maar in strijd met alle waarden waaraan een democratische rechtsstaat zich heeft gecommitteerd. De boerka, de nikaab, versluiering van de vrouw in het algemeen, is de expressie van de ideologie van het islamisme, zoals die onder andere in landen als Saoedi-Arabië en Iran staatsgodsdienst is.
Het is niet van belang wat enkele vrouwen met een nikaab in praatprogramma’s verklaren over hun motieven. Die vrouwen zeggen dat het hen een goed gevoel geeft. Dat zij het zien als hun eigen keuze. Dat zij denken dat een religieuze plicht is. Die vrouwen zeggen van alles. Maar dat is net zo van belang als de getuigenis van een groep die van de burgemeester geen toestemming heeft gekregen om een optocht in Nazi uniformen te houden. “We dragen die uniformen vrijwillig” als respons, is irrelevant.
Het nadeel van pas tot stand gekomen wet die gezichtsbedekkende kleding verbiedt, is dat men zich voornamelijk baseert op betrekkelijk pragmatische bezwaren. Inderdaad, gezichtsbedekking in een ziekenhuis is absurd. Ook is het waar dat geen enkele nikaabdraagster (of drager, wie zal het zeggen?) kan wensen dat iedereen een nikaab draagt. Dit zou het sociale verkeer volkomen lam leggen. Het zou samen leven (“vivre ensemble”, zeggen de Fransen) onmogelijk maken. Maar de principiële discussie tegen de gezichtsbedekking wordt met al deze pragmatiek niet aan de orde gesteld.
Wat de gewetensbezwaarde burgemeesters zouden moeten doen, is Jeanne Bougrab’s Lettre aux femmes violées et à ceux qui les soutiennent (2019) lezen. Of Chahdortt Djavann’s Comment lutter efficacement contre l’idéologie islamique (2016). Of Lydia Girous’s, «Ca n’a rien à voir avec l’islam » ? Face à l’islamisme réveillons-nous, réveillonz-vous! (2017). Of Fatiha Agag-Boudjahlat’s Combattre le voilement (2019). Men kan ook terecht bij Assita Kanko’s, Omdat je een meisje bent (2019) of bij Darya Safai’s Plots mocht ik niet meer lachen (2018).
Dat zijn allemaal boeken van vrouwen met een migratieachtergrond dus onze burgervaders en burgermoeders behoeven niet bang te zijn dat ze achter witte mannen van middelbare leeftijd aanlopen. Wat die literatuur hen kan leren is dat het islamisme of jihadisme westerse, maar ook niet-westerse, landen voor een ideologische uitdaging stellen en dat de sluiering van vrouwen een uitdrukking is van het succes van de ideologische tegenstrever. Overal waar het islamisme greep krijgt op het politieke systeem verschijnen de nikaab’s in het straatbeeld.
Wat dat betreft zijn die nikaab’s dus een teken aan de wand, een mene mene tekel ufarsin. En de wet? Moeten we dan niet nieuwe wetten hebben? Nee, die hebben we al. Artikel 435a Sr. luidt: “Hij die in het openbaar kledingstukken of opzichtige onderscheidingstekens draagt of voert, welke uitdrukking zijn van een bepaald staatkundig streven, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van de tweede categorie.”
Dus burgervaders en -moeders, neem hier kennis van. Nee, u hebt geen andere belangrijker prioriteiten dan dat. Wat kan belangrijker zijn dan het beschermen van de democratische rechtsstaat tegen de krachten die haar willen ondermijnen? Dus haal de nikaabs uit de tram. Of laat desnoods de bivakmutsen zitten.