Mensen zetten zich tegenwoordig in om geestelijke taboethema’s bespreekbaar te maken. Burn-outs voor zelfstandigen is zo’n thema evenals eenzaamheid. Dr. Esther van Fenema spande zich in om depressies uit de taboesfeer te tillen en Jan Dijkgraaf heeft het moeilijk bespreekbare ‘imposter-syndroom’ aangekaart. Bij wijze van gedachte-experiment wil ik beproeven of hetzelfde mogelijk is voor het gevoel dat we leven in één grote clownshow.
Dat je bijvoorbeeld op een doordeweekse dag op bed ligt en naar het plafond staart. Terwijl buiten alle verkeershectiek van gehaaste mensen voortraast vraag je jezelf op een existentieel niveau af waar het allemaal nog over gaat. Dat plots in een helder ogenblik de absurditeit van de hele situatie tot je doordringt: dat je jezelf decadent voelt dat jij zit te mijmeren of ligt te rusten terwijl de rest van de mensheid aan het werk is, of bezig is met doen alsof en vooral prestigieuze gewichtigheid uit te stralen met ‘make work’, zodat die decadente rust-houding tegelijk de enige gepaste reactie is op dat geheel.
Het gevoel van de clownshow is het besef dat de façade van het ‘aan de slag zijn’ publiekelijk nog overeind staat, maar dat op het diepste niveau de baleinen uit de samenleving zijn getrokken. Je kunt de energie nog opbrengen om aan de slag te blijven, maar in het diepst van je wezen ben je ervan doordrongen dat de samenhang uit het grote plaatje is weggeslagen. Dat het in wezen allemaal nergens meer over gaat: er is geen zinvolle kern die het geheel van bedrijvigheid relevantie en cohesie geeft. En, op een metaniveau, is de vraag misschien of die kern er ooit is geweest.
Deze gedachtegang werpt ons terug op een essay dat ik schreef op verzoek van uitgeverij Boom, over de ondergang van het Avondland. Een bewerking ervan is opgenomen in Levenslust en Doodsdrift (2017): daarin noem ik Friedrich Delekat, die meende dat het christendom het maatschappelijk geheel van Westerse tradities en bedrijvigheden een bezielende heelheid verschafte, en dat het geheel nu – bij wijze van doods momentum – nog voortsputtert terwijl de motor al stilligt.
Dat is allicht te pessimistisch gedacht maar we constateren wel degelijk dat (nog los van het christendom) de maatschappelijke verbanden en de relaties waarbinnen wij postmoderne (filosofisch) postindustriële (economisch) en postnationale (politiek) mensen zijn ingebed, hun beklijvende kracht hebben verloren. Zoals de Vlamingen zeggen: die mayonaise plakt niet meer, en niet zelden schrijft bijvoorbeeld Jeroen Follens, om iemand te noemen, kritisch over de grootstedelijke bourgeois, voor wie een ironische levenshouding inmiddels het hoogst haalbare lijkt.
Eigen gevoelens van het leven in een clownshow zijn mogelijk begonnen tijdens mijn opleiding tot docent. In het jaar 2008 was ik twintig en werd ik medeverantwoordelijk voor de organisatie van een schoolreis met de Havo-bovenbouw naar Berlijn. Er moest een rondleiding door het concentratiekamp Sachenhausen worden voorbereid en de leiding benadrukte het belang en gewicht van die taak.
Eenmaal op reis waren de docenten en leerlingen vooral bezig met bier en sterke(re) drank – in het concentratiekamp zelf lagen de leerlingen in het gras te chillen met zonnebrillen en mp3-spelers. Ik deed mijn uiterste best er nog wat van te maken, maar uitgezonderd een enkeling die zelf een joodse opa had verloren was er weinig belangstelling. “Meneer, velen van ons hebben niet eens geschiedenis in ons lespakket, we snappen dat u er veel tijd in heeft zitten maar laat ons nu lekker liggen in de zon.” Andere docenten hadden niet eens vragen opgesteld voor hun deel van de rondleiding.
Dat bewustzijn van absurditeit bleef sudderend aanwezig – het openbaarde zich op tekenende momenten. Na mijn lerarenopleiding volgde een universitaire specialisatie in geschiedenis en filosofie. Daar raakte ik in gesprek met een ingenieur (in dit artikel meer over deze gesprekken). Hij voltooide een opleiding tot bouwkundige – naar eigen zeggen om bij te dragen aan een betere wereld. De ingenieur kwam echter tot de conclusie dat causaliteit en rationaliteit onzinnige constructies zijn en dat het hoogtepunt van het leven zou bestaan uit filosofie studeren. Wat óók onzin was, “maar tenminste mooie onzin”.
Tevens meende hij dat er niet zoiets bestond als de persoonlijkheid of de kern van het karakter. Dat was een illusie die vanuit het christelijke erfgoed was overgedragen. Aan het eind van het gesprek ging de ingenieur ervandoor want hij “moest verder”. “Wacht!” riep ik, hij draaide zich om. “Wat moet verder?” Hij antwoordde vastbesloten dat “het niets” verder moest – een illusie van samenhang aan handelingen en gedachten daar waar wij een persoonlijkheid projecteren.
Als student maakte ik een reis door Zuid-Amerika met een Braziliaanse. Zij deed de administratie van een tandartspraktijk en ik kende haar salaris. Op een moment schuilden we in een speelgoedwinkel tegen de stortregen: ik besefte me dat alles wat daar te koop was, voor haar minstens een volle werkdag was – idem voor een pizza bestellen op een camping. Het niet in verhouding staan van de prijzen en de werkinspanning veroorzaakte een acuut gevoel van absurditeit.
Op de universiteit waren er docenten die studenten lieten opdraven om scripties te bespreken die ze niet hadden gelezen – een geschiedenisdocent besprak werkstukken door te verwijzen naar het adagium van Herman Heinsbroek: “als het niet op een half a4’tje past, loont het de moeite niet”. In de gemeenteraad: ambtenaren die na een hervorming werden teruggezet in functie, maar qua salariëring niet konden worden teruggeschaald. Een wethouder voerde bij zijn niet-herverkiezing een verbrande aarde politiek en vernietigde een groot deel van de documenten.
Eigenlijk begon het bewustzijn van de grote clownshow al eerder op de lerarenopleiding. Een leraar in opleiding stond bekend om zijn clowneske leefstijl en opschepperige, meeslepende verhalen. Altijd glipte hij door de verplichtingen heen met waanzinnige en vergezochte excuses. Daar stond een tweede student tegenover, ijverig en serieus: hij maakt een hele studie van de Hollandse schilderkunst in de Gouden Eeuw en haalde een 7,5 in een mondeling tentamen. “We kunnen merken dat je de stof echt hebt gelezen”, was het commentaar van de beoordelaars. “Hoezo?” vroeg hij, verwonderd en geïrriteerd. Daarna hoorde hij van de eerste leraar in opleiding dat die een 8 had gehaald en de boeken hooguit een paar keer scannend had bekeken – tijdens het laden van de Battlegrounds in World of Warcraft.
Ik had er boos om moeten worden maar vond het eigenlijk wel mooi: met je neus op de feiten gedrukt van hoe deze wereld in elkaar zit. Onderscheidend ten opzichte van veel medestudenten was de moed om dit alles onder ogen te zien, consequent te doordenken en naar de conclusies te leven.
Deze gedachtenflarden zijn memoires die het overkoepelende punt illustreren. Belevenissen tijdens mijn traineeships op de Tweede Kamer en bij de EU vullen een boek op zich, als kijkjes in de machinekamer van de macht. Dat je goed voorbereid en al op weg bent naar het comité waaraan je bent toegewezen, en dat de secretaresse je ondervraagt wat je komt doen, omdat ze geen van je voorgangers ooit lijfelijk hebben gezien. Beetje bij beetje ontdek je dat die EU-stages in de regel worden uitgedeeld aan de kinderen van insiders om hun gap-year in te vullen.
En zo tref je jezelf dan aan op een karaokefeest in een appartement met Poolse studentes om drie uur ’s nachts, met knalharde muziek waar zelfgestookte wodka wordt gedronken en mensen in knock-out toestand opeengestapeld op een matras liggen naast pompende speakers. Je kijkt op je horloge en beseft je dat je om half negen op het parlement moet zijn omdat je Britse dames hebt toegezegd om thee te drinken en te praten over C.S. Lewis, Tolkien en Shakespeare.
Uiteindelijk werden beide meetings een succes, omdat ondergetekende had geleerd de absurditeit te omhelzen. Zoals Tyler Durden zegt in Fight Club (1999): we are the laughing, dancing crap of the universe. Ik heb dingen meegemaakt – The Great Gatsby (1925) is er niets bij, maar ook een openhartig mens legt de zedelijkheid beperkingen op aan het gevoerde proza. Het is uiteindelijk een nauwgezette noeste werklust die me overeind houdt: deze ontboezeming is besproken met Paul Cliteur.
Toen ik na deze omzwervingen in dienst trad als onderzoeker op de universiteit begon ik zoals altijd met goede moed en hopend dat het nu allemaal anders zou zijn: dat ik nu zou worden opgenomen in een zinvolle heelheid, een organisch samenwerkingsverband waarbij men elkaar vertrouwt en van elkaar leert. Het tegenovergestelde bleek het geval en het was een coördinator die letterlijk zei: “Toen ik promoveerde ontdekte ik voor het eerst in mijn leven dat ik ook gewoon thuis kan blijven en dat er niets veranderde – de wereld bleef gewoon draaien!”
Hij had gelijk: de universitaire wereld bestaat uit eilandjes en in mijn ervaring zagen mensen elkaar als concurrent, met inbegrip van roddel en achterklap in de wandelgangen. Je moet keihard knokken om aandacht te krijgen inclusief begeleiding voor je proefschrift, want iedereen is druk met zijn eilandje. Het werd steeds meer thuis werken wat uiteindelijk betekende: ’s nachts werken. Op een middag zat ik Dark Souls 2 te spelen en overpeinsde ik de volstrekte ledigheid van het tot losse atomen teruggebrachte postmoderne zijn. Precies op dát moment belde het kantoor van een Europarlementariër om een interventie te doen in een debat over de autobranche en dieselgate.
Voor de lol ging ik – nog steeds het absurdisme omhelzend – eens mee met een Roemeense vriend die in Brussel een cursus accounting volgde op de hogeschool. Omdat ik werd aangezien voor een student aan die opleiding werd ik gevraagd om pannenkoeken te komen bakken. Die avond werd érg gezellig. Hij haalde het vak echter niet en moest het herkansen, maar precies in dat jaar fuseerde de hogeschool met een universiteit. Plots had meneer een universitair diploma in de economie in handen. Dit legde hij naast zijn Roemeense diploma als geschiedkundige: met beide documenten solliciteerde hij bij een prestigieuze universiteit in Londen, waar hij nu promoveert in… accounting!
De les hieruit is, bezoek plaatsen waar je niets te zoeken hebt en act like you belong. Wie dit doet speelt maximaal in op het gebrek aan maatschappelijk overzicht en sociale samenhang: je maakt het van zwakte tot kracht – dan leef je de clownshow pas écht.
Doch drie jaar terug reflecteerde ik al op deze gedachte in een aanverwant artikel: hoeveel we ook trollen en clownen (zo komen we onvermijdelijk op een eerder geopperd voorstel om petities in te dienen die kattenfoto’s en discoballen verplicht stellen in ieder overheidsgebouw) – uiteindelijk kan de absurdistische humor van het clownen nooit de leegte vullen van de ziel die hunkert naar het worden opgenomen in de intermenselijke warmte en de zinvolle verbanden van een levenskrachtige, zelfbevestigende beschaving.
In die zin verspil je met clownen als leefstijl je kostbare levenstijd, hoewel dat alsnog te verkiezen kan zijn boven een bestaan als negen-tot-vijf salarisslaaf, werkbij van een maatschappij die onvermijdelijk blind op de klippen loopt. Dit voert ons tot het project om dan een realistische leefgemeenschap op te starten in een Oost-Europese regio. Anders word je ofwel een werkbij waarop het heersende systeem steunt ofwel een clown die het systeem uitholt en het absurdisme blootlegt. Maar authentieke levenskracht en vitale creativiteit – de hoogste aspecten van de menselijke wil – kunnen enkel floreren als je zélf bouwt. Daarvoor zul je buiten het clownesk geworden bestel moeten treden.
Onder ogen zien dat het nergens meer over gaat en dat zo goed mogelijk documenteren voor het nageslacht: dat lijkt voorlopig het hoogst haalbare. We are the observing, writing crap of the universe. Hopelijk hebben de nazaten van de Westerse beschaving er wat aan.
Steun de auteur via BackMe om dit geluid te blijven verkondigen. Dat is erg belangrijk want van losse, incidentele donaties kun je geen hypotheek krijgen.