In de zomer van 1661 vestigde zich een mooie jongeman in het dorp Rijnsburg. Een man met een beschaafd overkomen en exotisch uiterlijk. Hij betrok twee kamers in de boerderij van de vrijdenker Herman Hooman. Deze woonruimte van Benedictus de Spinoza kun je nog altijd bezoeken en heet nu Het Spinozahuis. In de ene kamer leefde de filosoof en staan de boeken die hij destijds bestudeerde. De andere is de werkruimte waar hij zijn lenzen sleep, de manier waarop deze denker zijn geld verdiende. Spinoza was een gerespecteerd slijper voor microscopen en telescopen. De glasstof die daarbij vrijkwam heeft bijgedragen aan zijn vroege dood in 1677, hij was toen pas 44 jaar. Spinoza was een bescheiden man. Toch ontwierp hij een radicale filosofie die mensen nog eeuwenlang angst zou inboezemen. Een filosofie over God en de natuur, de mens en de moraal, maar ook over psychologie en politiek.
Benedictus kwam uit een joodse familie die Portugal was ontvlucht en zich in Amsterdam had gevestigd. Zijn moeder stierf toen hij zes jaar was. Hij ging werken in het handelshuis van zijn vader en kwam op de beurs in contact met vrijzinnige kooplieden die filosofeerden in de geest van Descartes. De ideeën van Spinoza over God vielen echter bij de joodse gemeenschap in bijzonder slechte aarde. Zozeer dat hij door zijn eigen gemeenschap in de ban werd gedaan. Door deze banvloek mochten zijn geloofsgenoten geen enkel contact met hem hebben en geen handel met hem drijven. Spinoza moest Amsterdam verlaten en vond een goede schuilplaats in de boerderij in Rijnsburg, waar hij in stilte kon werken aan de Ethica, een boek dat hij tijdens zijn leven niet durfde te publiceren. Toen kort na zijn dood zijn filosofie alsnog verscheen leidde dit direct tot felle strijd. Zijn boeken werden ook meteen verboden.
Spinoza wordt vaak verweten dat hij een atheïst zou zijn, maar de Ethica (1677) begint juist met een deel over God. De God van Spinoza is echter geen persoonlijke God tot wie een mens zich in een gebed kan richten, maar een God die slechts gediend kan worden met de rede. De Ethica is dan ook geschreven in een zo exact mogelijke taal, wat het boek erg ontoegankelijk maakt. Wij kunnen ons lichaam bestuderen, dat deel uitmaakt van het ‘stoffelijke’. Wij kunnen ook ons bewustzijn bestuderen, dat deel is van het ‘geestelijke’. Maar deze attributen van de mens zijn niet geschapen door een Schepper, zoals het christendom leert, maar veroorzaakt door een Oorzaak, die zélf niet is veroorzaakt. Dit noemt Spinoza God, ofwel de Natuur. Het idee dat mensen ‘vrij’ zouden zijn is een illusie. Zijn filosofie leert wél hoe mensen meer autonoom kunnen worden, naarmate we ons meer zouden laten leiden door de rede.
Dat we andermans regels volgen maakt ons gedrag nog niet goed, we moeten begrijpen waarom iets goed voor ons is. Ons leven moet zo min mogelijk het gevolg zijn van anderen en zoveel mogelijk veroorzaakt door onszelf. Spinoza noemt dit het principe van conatus: ieder mens moet zo veel mogelijk in zijn eigen bestaan ‘volharden’. Een goed mens is niet gehoorzaam, maar volhardend. Ook onze hartstochten zijn niet goed of slecht omdat een ander dat vindt, maar omdat ze nuttig voor ons zijn. Haat en droefenis beperken ons vermogen om goed te oordelen, liefde en blijdschap stellen mensen meer open voor de rede. Pas als de mens beseft dat hij niet ‘vrij’ is kan hij streven naar ‘zielsrust’. Dit was voor Spinoza ook een reden om te pleiten voor democratie, omdat dit de beste manier is om evenwicht te bereiken tussen de verschillende belangen van mensen. Daarvoor was ook vrijheid nodig van meningsuiting.
Spinoza besefte als geen ander dat de tijd nog lang niet rijp was voor deze denkbeelden, maar zijn vrienden waren veel minder voorzichtig. Zoals Adriaen Koerbagh, die een soort van ‘woordenboek’ schreef (Een Bloemhof van allerley lieflijkheyd, 1668) waarin hij op felle en spottende toon elke vorm van godsdienst belachelijk maakte. Het boek werd verboden en in beslag genomen. Koerbagh werd opgesloten in de gevangenis en stierf daar na korte tijd. De dichter Goethe zei dat Spinoza een ‘beslissende’ invloed op hem had. De psycholoog Freud zei dat hij een ‘schuwe eerbied’ koesterde voor de filosoof. Albert Einstein, die in 1920 Het Spinozahuis bezocht, noemde Spinoza een ‘zielegrootheid’. Toch heeft het eeuwen geduurd voordat onze grootste filosoof de waardering kreeg die hij verdiende. Vooral in ons eigen land was de kritiek op de filosofie, maar ook op de persoon van Spinoza bijzonder hard en fel.
‘Spouwt op dit graf. Hier ligt Spinoza. Was zijn leer daar ook bedolven! Wrocht die stank geen zielpest meer.’ Dit was een grafschrift van de Zeeuwse predikant Carolus Tuinman. Weinig mensen zullen de boeken van Spinoza hebben gelezen – laat staan hebben begrepen. Maar toch werd zijn filosofie in ons land hevig bestreden. In brochures met titels die weinig te raden over lieten, zoals ’t Mom-aensicht der atheïstery afgerukt. Het blijkt dat de rationele filosofie van Spinoza slecht paste in de cultuur van Nederland. Waar mensen vaak gereserveerd stonden tegenover al te grote en omvattende gedachten en veel meer belang hechtten aan praktische en nuttige kennis. Kort na de dood van Spinoza diende zich een nieuw denken aan dat juist in ons land bijzonder populair zou worden. Niet een abstracte, maar een empirische wijze van filosoferen, op basis van de methode van de Engelse natuuronderzoeker Isaac Newton.
Ronald van Raak schreef eerder over een ketterse filosofie in Stavoren, de strijd voor de academische vrijheid, de onmogelijkheid van redelijke keuzes, over een devote paus uit de polder, de schaamteloze filosofie van Erasmus, de wereldwetten van Hugo de Groot en de naakte toeschouwer van Descartes.