‘Zielkunde, kennis van ’t Volk, was den uitgedroogden wettenfabrikant een gesloten boek.’ Met deze harde woorden keek de schrijver Multatuli in 1872 terug op de regeerperiode van Johan Rudolph Thorbecke. In 1848 was deze liberale staatsman de drijvende kracht geweest achter de nieuwe Grondwet, die ook de basis legde voor ons huidige parlementaire stelsel. Maar het kiesrecht van Thorbecke bleef beperkt tot een financiële bovenlaag, alleen mannen die een bepaalde hoeveelheid belasting betaalden mochten stemmen – in totaal minder dan tien procent van de bevolking. Voor een arme schrijver als Multatuli was dit kiesrecht niet weggelegd. Maar bovenal was de liberale wijze van politiek bedrijven voor de klokkenluider Multatuli een doorn in het oog. Thorbecke was een filosoof die een liberalisme ontwikkelde dat naar zijn idee geschikt was voor ons land, maar waarvoor hij inspiratie vond in Duitsland.
Thorbecke is met afstand de invloedrijkste politicus van de negentiende eeuw. Tussen 1849 en 1872 was hij drie keer premier en onder zijn leiding werd het liberalisme de dominante stroming in onze politiek. Dat ging ten koste van de invloed van Koning Willem III, met wie hij dan ook op voet van oorlog stond. De Koning was getrouwd met de Duitse prinses Sophie van Wurtemberg, een nicht van de Russische Tsaar. Maar dit was een buitengewoon slecht huwelijk, omdat Willem III een bruut en een houwdegen was. Het duurde niet lang voordat het stel scheidde ‘van tafel en bed’. Sophie was ook een intelligente vrouw, die correspondeerde met geleerden door heel Europa. Zij kon het ook uitstekend vinden met premier Thorbecke. Diens liberale ideeën en warme gezelschap waren haar zeer welkom. Wat leidde tot nóg meer jaloezie en haat van Willem III, die de minister-president denigrerend ‘die professor’ noemde.
Johan was een briljante jongen, geboren in Zwolle, in een eenvoudig en arm gezin. Als jongeman maakte hij filosofische studiereizen in Duitsland, waar hij in de ban raakte van de jonge dames, maar ook van de grote filosofen, zoals Hegel en Kant. De filosofie van Immanuel Kant had in ons land weliswaar wat aanhang gekregen (zoals de liberaal Paulus van Hemert), maar kon vooral rekenen op kritiek (van de conservatief Philip Willem van Heusde). Nog erger was dat Thorbecke onder de indruk raakte van de filosofie van Spinoza, die in ons land nog altijd diep werd gehaat. Hij wilde in Duitsland ook graag schrijven over Spinoza, maar durfde dat niet, uit angst voor de reacties in Nederland: ‘Dit zoude heden mij het vaderland sluiten.’ Wat hij wél schreef paste in de Romantische traditie van die tijd. Als men dit in Nederland zou lezen, zo dacht hij, zouden ze zeggen dat hij een ‘plaats in een gekkenhuis’ verdiende.
Thorbecke was geen liberaal die meende dat in de politiek vooral ruimte moest worden gegeven aan de markt en het individu. De toekomst werd volgens hem niet zozeer gemaakt door de beslissingen van individuen, maar door de juiste loop van de geschiedenis. De mensen werden geacht zich voortdurend rekenschap te geven van de tijd en de samenleving waarin zij leefden. Thorbecke schreef over het ‘organische’ karakter van de geschiedenis, waarbij elke tijd zijn eigen historische taak had, zoals ook elk orgaan in het lichaam een eigen functie heeft. In een prachtige rede Over het hedendaagsche staatsburgerschap (1844) liet hij zien waarom ook zíjn tijd een eigen karakter, met een eigen wetmatigheid of ‘levensbeginsel’ had. Het was dan ook de taak van de politicus om niet de belangen van een bepaalde groep te behartigen, maar om te handelen naar de eisen van de tijd. Boven de partijen en in het algemene belang.
De Grondwet van 1848 was voor Thorbecke ook een politiek programma. Hij wilde de macht van de vorst beperken en die van het parlement vergroten, maar de liberaal wilde de zeggenschap niet in handen geven van het volk. Niet de wil van de Koning, maar ook niet die van de kiezers moesten de doorslag geven in de politiek, maar de regels van de Grondwet. Dit liberale constitutionalisme werd ook verdedigd door zijn oud-leerling Cornelis Opzoomer, de Utrechtse filosoof die eveneens zocht naar het juiste evenwicht dat zou horen bij deze tijd. In de filosofie, die een ‘populaire wijsbegeerte’ zou moeten zijn, met nuttige kennis voor het volk. Een evenwicht in de moraal: ‘Wat wij aan het onderwijs uitgeven, dat halen wij op de gevangenissen uit.’ En een politiek evenwicht: Opzoomer waarschuwde voor het algemeen kiesrecht en was erg beducht voor wat hij noemde de invloed van de ‘onbeschaafde menigte.’
Met dit liberalisme van de polder presenteerde Thorbecke zich als een staatsman bij uitstek, die boven de partijen zou staan en als enige de belangen zou behartigen van alle Nederlanders. De filosoof drukte ook zijn stempel op de politieke cultuur. In het parlement moesten politici niet te veel polariseren, maar vooral zoeken naar compromissen. De debatten in de Tweede Kamer kregen een overwegend juridisch karakter. Dat leidde ook tot veel ongenoegen, zoals bij Guillaume Groen van Prinsterer, de politieke leider van de protestantse middenklasse. Maar niemand sprak zich zo fel uit tegen de liberale pretenties van Thorbecke dan de schrijver en denker Multatuli, die de staatsman een ‘uitgedroogden wettenfabrikant’ noemde, die volgens hem geen kennis had van de problemen van gewone mensen. Wat Multatuli vooral miste was de bezieling. Die besloot de schrijver dan maar zélf in de politiek te gaan brengen.
Ronald van Raak schreef eerder over een ketterse filosofie in Stavoren, de strijd voor de academische vrijheid, de onmogelijkheid van redelijke keuzes, over een devote paus uit de polder, de schaamteloze filosofie van Erasmus, de wereldwetten van Hugo de Groot, de naakte toeschouwer van Descartes, de volhardende filosofie van Spinoza, de polderfilosofie van Isaac Newton en Nederland als land van het gezond verstand.