Opinie

Sid Lukkassen – De rehabilitatie van Carl Schmitt: deel 1

08-12-2019 16:50

Deel 2 leest u hier.

De Duitse rechtsfilosoof Carl Schmitt is begonnen aan een wederopstanding. In het recente boek Thomas Hobbes, de ik-gerichtheid van de politieke filosofie (2019), schrijft de theoloog Theo de Wit een hoofdstuk over vergelijkingen en verbanden tussen Hobbes en Schmitt. Tevens levert De Wit een doortimmerd nawoord in Het begrip politiek (2019), onlangs verschenen bij Boom. Ook de schrijver Arnon Grunberg houdt zich bezig met Schmitt.

‘Het moralisme van gisteren leidt enkel tot verwarring en stagnatie’

Natuurlijk kunnen we dit onderwerp niet aansnijden zonder eerst iets te zeggen over de donkere bladzijde uit de politieke geschiedenis van Schmitt. Op de publieke omroep hoor je dat je nazi bent als je vóór Zwarte Piet bent, als je je zorgen maakt over de opmars van de islam of als je vraagtekens zet bij de klimaatpaniek. Nu burgers dan toch dag en nacht voor nazi worden uitgemaakt, is het hoog tijd ons te verdiepen in wat die nazi’s nu te melden hadden. Tekenend daarvoor is de briefwisseling over Schmitts oeuvre tussen Thomas Mertens en Arnold Heumakers uit 2001. Mertens meende dat Heumakers de kwalijke rol van Schmitt als nazi-kroonjurist weliswaar noemde, maar onderbelicht liet. Heumakers antwoordde dat het “kortzichtig is om al Schmitts ideeën te bezien in het licht van zijn latere nazi-engagement”.

De wereld van vandaag staat voor nieuwe uitdagingen – daarbij leidt het moralisme van gisteren enkel tot verwarring en stagnatie. In dat licht is al dat nazi-gekrijs wellicht de krampachtige stuiptrekking van een orde die op het punt staat te verdwijnen. Met het oog op het vergroten van de menselijke kennis moeten we de ideeëngeschiedenis objectief kunnen bestuderen. Hier draagt De Wit aan bij met een doortastende nabeschouwing. Misschien is het deels een tekst die ‘te veel’ wil doen – het is in ieder geval een ontzettend rijke (en dichte) tekst. Zijn nabeschouwing wil voornamelijk laten zien hoe het politieke wezen uit het politieke bedrijf wordt weggezogen.

‘Diplomatie, op het wereldtoneel, is steeds minder expliciet en steeds meer impliciet’

Zo praten we tegenwoordig in termen van ‘peace-keeping missions’ in plaats van ‘oorlog voeren’ en ‘vijanden doden’. Het ontmaskeren van de term ‘peace-keeping’ is een Schmittiaanse analyse. Als criticus van het liberalisme wil Schmitt bewijzen dat er machtsaanspraken schuilen achter de ogenschijnlijke neutrale en humanitaire doelstellingen van die liberale orde. Ook zijn er – dit is een eigen voorbeeld – veel volksvertegenwoordigers die er niet in slagen om de stem van de straat te vertolken. Daarom willen zij deze verantwoordelijkheid overhevelen op ‘het systeem’ met ‘beeldvormende vergadermodellen’ en inspraak-opties voor burgers. In beide voorbeelden wordt het politieke karakter van het politiek bedrijf miskend, verdoezeld, veronachtzaamd of overgeheveld op anderen.

In deze orde, een orde die door Schmitt en De Wit als ‘liberaal’ wordt aangemerkt, is het steeds minder de staat die tot een andere staat de gestelde verwachtingen uitspreekt. Dit wordt toenemend gecamoufleerd met een spel van lobbyisten, diplomaten en ‘public affairs’-personeel – een intensieve wirwar van persoonlijke betrekkingen. Diplomatie, op het wereldtoneel, is steeds minder expliciet en steeds meer impliciet. Een recent tegenvoorbeeld is echter de overdonderende en openlijke afwijzing waarmee vele regeringen reageerden op de Turkse inval in Syrië. Met als hoogtepunt de twitterberichten van de Amerikaanse president dat hij Turkije “economisch zou ruïneren” als het Turkse regime de invasie doorzette.

‘Politiek beleid wordt gepresenteerd onder de vlag van een kosmopolitisch-humanitair verheffingstreven’

Het hoofdpunt is dat het – in de liberale orde – gedepolitiseerde instituties zijn die de meeste politieke macht uitoefenen. De ECB bepaalt bijvoorbeeld de koers van de euro, herschrijft het eigen mandaat en bepaalt grotendeels de welvaartstransfers binnen de EU van Noord op Zuid. Dit geschiedt met een beroep op “economische noodzaak”, terwijl het in de kern politieke kwesties zijn. De transferunie en het ECB-beleid zijn existentiële aangelegenheden die worden opgevoerd als neutraal economisch management. Het zijn kwesties van identiteit en solidariteit: met wie identificeer je je, met wie voel je je verwant? Voor wie wil je betalen en voor wie niet?

Wat betreft dit ‘depolitiseren van het politieke’ zien we dat gemeenten al worden gemaand om VN-resoluties uit te voeren over inclusiviteit. Politiek beleid wordt gepresenteerd onder de vlag van een kosmopolitisch-humanitair verheffingstreven. Zo hoeft men niet te adresseren dat dit draait om specifiek politiek beleid waarin die gemeenten nooit inspraak hebben gehad. In betrekkelijk monoculturele gemeenten zoals Hoeksche Waard ziet men die inclusiviteit wellicht anders dan de kosmopolitische elites in de VN-vergaderzalen wensen.

Zeer interessant is de toelichting die De Wit geeft over zijn ontluikende interesse in het oeuvre van Schmitt. Op de universiteit werd hij naar eigen zeggen “gemarineerd” in de denkbeelden van Herbert Marcuse en Jürgen Habermas – zeg maar gerust de cultuurmarxistische denkbeelden van de Frankfurter Schule en de linksliberale doctrines van John Rawls. Via Schmitt ontdekte De Wit dat het mogelijk was om tegen dit alles in te denken: plots las hij hoe de crisissituatie van een oorlogstoestand “het ultieme offer” vergt van een onderdaan. En hoe die crisissituatie openbaart “wie de ware soeverein is”.

‘Soms denk ik terug aan Theo van Gogh en tracht ik het culturele ecosysteem rond zijn oeuvre te begrijpen’

In feite stuitte De Wit op een academische traditie die toentertijd het equivalent was van het ‘Intellectual Dark Web’. “Belangstelling voor deze kleine man uit Plettenberg – het geboortedorp waarin Schmitt zich na de Tweede Wereldoorlog terugtrok omdat een rol als publieke intellectueel onmogelijk was geworden – was vooral een vorm van morele en intellectuele rouwarbeid, Vergangenheitsbewältigung.” Want in de “antiautoritaire tijd” waarin De Wit opgroeide werden staat en politiek beschouwd als “een noodzakelijk kwaad, als een instrument om je emancipatoire doelen te bereiken of als een handige facilitaire dienst.”

Soms denk ik terug aan Theo van Gogh en tracht ik het culturele ecosysteem rond zijn oeuvre te begrijpen. Toen bestond een soort libertair Nederland, waarin alles één grote anarchistische studententijd leek. Die studenten waren tégen het gezag, maar konden er wél op rekenen dat de vuilnisman hun vuilnis ophaalde en dronken dan misschien eens gemoedelijk een biertje met hem. Men kon tegen de staat rebelleren omdat er een coherente cultuur was waarin iedereen zijn rol kende met daarbij een zekere plichtsbetrachting – ook als er niet actief vanuit de staat op die rolvervulling werd aangestuurd. In zo’n ecosysteem kun je prima libertair-anarchistisch zijn. Maar dat verhaal valt weg zodra er geen coherente cultuur meer is – zodra die libertair-anarchistische denkbeelden écht worden uitgevoerd en de derde wereld hier massaal wordt toegelaten. Dit kwartje valt zodra je Schmitt leest.

Zijn oeuvre stelt dan ook het progressieve beeld van Nederland als gidsland, als post-nationale staat die met zijn Internationaal Strafhof het wereldburgerschap belichaamt, op losse schroeven. De Wit bekritiseert de liberale orde om precies die reden: enerzijds worden politieke vraagstukken herleid tot ethische vraagstukken oftewel ‘mensenrechten’ en anderzijds tot kwesties die ‘technisch-economisch’ van aard zouden zijn. Maar dit is louter welvaartspolitiek. Zodra er schaarste en armoede in het spel zijn, dan wordt de vraag ‘wie wel of niet mag meedelen’ een existentieel geschilpunt met afgrondelijke tegenstellingen. Het is dan snel afgelopen met het gemoedelijke kosmopolitisme: thema’s als identiteit, soevereiniteit en zelfs stamverwantschap komen opnieuw op de voorgrond te staan.

Volg Sid Lukkassen via zijn nieuwsbrief en uiteraard waardeert hij ook uw steun voor zijn werk via BackMe zeer hartelijk.