Opinie

Sid Lukkassen – De rehabilitatie van Carl Schmitt: deel 2

15-12-2019 13:24

Enkele jaren geleden vergaderde de Tweede Kamer dagelijks over Syrië en Assad: daarbij onderstreepten de Kamerleden voortdurend hoe erg het was dat er levens verloren gingen. Het viel op dat de vraag ‘of het misschien wel verdedigbaar was dat er vijanden werden gedood’, in de Kamer überhaupt niet ter sprake kwam. De vraag wie er in het conflict gedood werd en waarom, bleek onbespreekbaar. Premier Rutte zei ooit: “Ik hoop dat de piloot die naar Islamitische Staat is overgelopen, daar sneuvelt en niet terugkeert.” Dichter is de Nederlandse politieke orde nooit in de buurt gekomen van een reflectie op de vraag, of het doden van strijders wenselijk kan zijn. Laatst kon ‘pantoffelgeneraal’ Van Uhm het nog niet over zijn lippen persen om de dood van ISIS-leider Al Baghdadi te billijken. Met zulke ‘patriotten’ heb je geen collaborateurs nodig…

‘We hebben het in West-Europa te stellen met een politieke orde die aan geopolitieke onthouding doet en niet in staat is om op het vriend-vijand onderscheid te reflecteren’

Een vergelijkbaar gesprek voerde ondergetekende met de burgemeester van Griekse Cyprioten die uit Kyrenia zijn gevlucht. Als de Russen niet naar Syrië waren gekomen, was Damascus waarschijnlijk gevallen. Cyprus als EU-lidstaat zou dan in de vuurlinie van ISIS zijn terechtgekomen. De burgemeester vroeg of ik dit zou vermelden in mijn proefschrift. Ik zei van niet, want in West-Europa denkt niemand daarover na – er rust zelfs een taboe op.

We hebben het in West-Europa dus te stellen met een politieke orde die aan geopolitieke onthouding doet en niet in staat is om op het vriend-vijand onderscheid te reflecteren. Men blijft steken bij oppervlakkige anti-Rusland retoriek voor de bühne, terwijl men ondertussen wel Nordstream pijpen aanlegt voor goedkope Russische brandstof. Tegelijk zijn we ook aan het klimaatdeugen. Volgt u het nog?

De theoloog Theo de Wit omschrijft dit tijdsbeeld in zijn nabeschouwing in het boek Het begrip politiek (2019):

“Vooral bij de vluchtelingencrisis en -opvang krijgt men de indruk dat een fatale combinatie van politieke onwil en machteloosheid in Europa wordt gecompenseerd door repeterende morele imperatieven van de kant van mensenrechtenorganisaties.”

Het is duidelijk dat de Duitse rechtsfilosoof Carl Schmitt, de auteur van dat boek, niet gelooft in een ‘postpolitieke’ wereld waarin politiek conflict en de existentiële ernst van de offerbereidheid zijn vervangen door economische concurrentie, op consensusvorming gerichte discussies en hedonistisch consumentisme.

‘De kerngedachte van Schmitts oeuvre is dat de waarheid zich pas toont als je tot het uiterste gaat’

Wie eerlijk is moet toegeven dat zelfs het marxisme, grondwortel van alle sociaaldemocratische stromingen, niet zonder Schmitts begrippenapparaat kan. Dit geldt met name voor het vriend-vijand onderscheid. Want uiteindelijk is het marxisme niet ‘inclusief’, maar juist een extreem polariserende ideologie, die alle conflicten samenbrengt in één internationale eindstrijd tussen de ontheemde arbeider en de kapitalistische burgerij.

Ook de drone-oorlogen zijn interessant, want dit is feitelijk een outsourcing van de strijdbereidheid. De kerngedachte van Schmitts oeuvre is dat de waarheid zich pas toont als je tot het uiterste gaat: de kern van de politiek ligt in de bereidheid te sterven voor je doel, voor de politieke gemeenschap, en om daarvoor desnoods te doden. Tegenwoordig echter is in West-Europa een post-heroïsche fase aangebroken. “The tree of liberty must be refreshed from time to time with the blood of patriots and tyrants”, aldus Thomas Jefferson – die gedachte is vandaag ver te zoeken.

‘In West-Europa zul je, als je strijdend voor het Avondland ten onder gaat, hooguit worden bestempeld als terrorist’

Daarom is het vluchten van West-Europeanen naar Centraal- en Oost-Europa ook niet vergelijkbaar met de vlucht van gezonde mensen uit Syrië naar Europa. Want wie in Syrië wil vechten tegen Islamitische Staat ontvangt wapens, geld, steun van de overheid en maatschappelijke aanmoediging. Wie in West-Europa wil strijden vóór de eigen cultuur en tégen het verval van huis en haard, die wordt beschouwd als paria, gebrandmerkt als ‘extremist’, overal tegengewerkt en maatschappelijk geruïneerd.

Het bestormen van een bemande bunker door een strijder, is in die zin minder heroïsch dan de strijd om West-Europa te redden. Want de sociale structuur moedigt de strijder aan om die bunker te bestormen en als hij sterft, herdenkt men hem als held. In West-Europa zul je, als je strijdend voor het Avondland ten onder gaat, hooguit worden bestempeld als terrorist.

‘Of iets al dan niet ‘politiek’ is, staat of valt dus met de graad van intensiteit waarmee mensen verenigd of gescheiden zijn’

Door de offerbereid zó centraal te stellen, laat Schmitt ons het begrip ‘politiek’ op een totaal andere manier bezien en beleven. Iedere religieuze, morele, economische, etnische of andere tegenstelling verandert in een politieke tegenstelling wanneer ze sterk genoeg blijkt om mensen in ‘vriend’ of ‘vijand’ in te delen. Of iets al dan niet ‘politiek’ is, staat of valt dus met de graad van intensiteit waarmee mensen verenigd of gescheiden zijn.

Als we dit begrijpen, dan doorzien we ook het probleem met het jihadisme beter: het jihadisme introduceert het vriend-vijand onderscheid buiten de staat. De loyaliteit van de Umma wordt belangrijker dan het staatsburgerschap van een nationale staat. Via het jihadisme emancipeert de islamitische religie zich buiten, los van en boven de staat, als een kracht die eigenstandig het vriend-vijand onderscheid toepast.

De Wit omschrijft dit als “de emancipatie van de vijandschap uit de staat”. Ook de Rote Armee Fraktion en de Freikorpsen kunnen hier als voorbeeld dienen. Dit zijn groepen die de strijd op leven en dood – het domein dat volgens Schmitt inherent, existentieel en exclusief aan de staat toebehoort – van de staat overnemen. De emancipatie van de vijandschap uit de staat valt samen met de emancipatie van het politieke uit de staat. De ‘staat’ die dan overblijft is eigenlijk geen staat, maar een soort neoliberale service company: die gaat niet met ons om als burgers waarvan op het moment van de waarheid het uiterste offer kan worden gevraagd, maar als klanten die diensten afnemen. De vraag is wie daar in de uiterste situatie nog voor wil sterven – de vraag stellen is hem beantwoorden. Hier komen dan de drones in beeld.

‘De Duitse Weimar Republiek verzandde in identiteitspolitiek, wat de oorzaak zou zijn van een breedgedragen antiparlementarisme’

Het gevolg? “Nu lijkt het parlement eerder een ‘gigantische antichambre voor bureaus en comités van onzichtbare machthebbers’, terwijl de massa’s worden gewonnen ‘door middel van een propaganda-apparaat, waarvan het grootste effect berust op een beroep op directe belangen en passies’.” zo lezen wij in de nabeschouwing.

Nog drie punten moeten worden gemaakt voordat we tot de conclusie overgaan. Dit zijn ten eerste, de niet-esthetische partijen van de Vlaamse publicist Johan Sanctorum; ten tweede, het Hegeliaanse verlangen dat tegelijkertijd niet-Hegeliaans wil zijn, dat ligt besloten in Schmitts roep om een “staat uit totale kracht”. Ten derde, het verwarren van het liberalisme als politieke overtuiging, met een ‘agree to disagree’-houding van passieve onverschilligheid vermomd als tolerantie.

Schmitt betoogde volgens De Wit hoe de Duitse Weimar Republiek verzandde in identiteitspolitiek, wat de oorzaak zou zijn van een breedgedragen antiparlementarisme. Daar plukten de communistische en nationaalsocialistische partijen de vruchten van: “Zij vonden elkaar aan het begin van de jaren dertig in hun afkeer van de regerende partijen.”

‘Geen journalist bekommert zich dan ook om de vraag waar een partij nu eigenlijk heen wil’

In een artikelenserie (deel 1|2|3) verduidelijkte ondergetekende dat de politiek een esthetische wending maakt. Deze wending behelst de stelselmatige verschuiving van ideologieën, principes en opvattingen over hoe de samenleving er moet uitzien, naar de ‘sportieve dimensie’ van het politieke bedrijf, zichtbaar in retoriek, tactische wendingen, het spel met de pers (die volledig opgaat in het theater), de aandacht voor ‘communicatie’, cosmetica, smuk, vertoning – kortom de show. Sanctuarium zegt het zo: “Op den duur wordt er niet meer aan de samenleving gesleuteld – wat men van de politiek toch zou verwachten – alleen nog vernis gespoten, brandjes geblust en scheurtjes gerepareerd met geparfumeerd snelcement.”

Volgens Sanctorum kan het accepteren van deze realiteit u veel ergernis besparen, en zijn de media u daarbij zelfs behulpzaam: “Geen journalist bekommert zich dan ook om de vraag waar een partij nu eigenlijk heen wil. Er wordt alleen nog bewonderend gefluisterd over de communicatie en de strategie – dat betekent: rondjes lopen in de arena en zoveel mogelijk concurrenten hinderen of in de berm doen belanden.” Gestaag verenigt ook de stemmer zich met deze esthetische wending, “en wie er zich niet in kan vinden stemt voor het Vlaams Belang (VB) of de PVDA, de laatste niet-esthetische partijen, die men dan ook ronduit als ondemocratische spelbedervers beschouwt”. Hier dient zich een parallel aan met de eerdergenoemde partijen uit de tijd van Schmitt: ook zij zagen geen heil in een parlementair spel dat alleen nog inhoudsloze esthetiek was. Let wel dat Sanctorum hier doelt op de Vlaamse PVDA: die is zoals onze SP, maar dan nóg meer communistisch.

Dan volgt Schmitts verlangen naar wat hij noemt “een staat uit totale kracht”, dat stuit op een innerlijke tegenspraak. De Duitse rechtsfilosoof Hegel dacht dat de mensheid tot een juridisch geregelde ‘eindstaat van de geschiedenis’ kon komen: daarin zijn alle afgrondelijke conflicten gedepolariseerd tot juridische geschillen. Er wordt niet meer op leven en dood gestreden om erkenning vanuit doodsverachting en een aristocratisch strijdersethos – neen: de wet erkent ons nu allen als gelijken. Het verhouden tussen burgers wordt niet meer bepaald door een premoderne eerethiek, maar door een liberaal programma waarin de verhoudingen tussen burgers zijn opgetekend als rechtstatelijke verhoudingen.

Deze laatste voorstelling van zaken miskent volgens Schmitt absoluut het wezen van de politiek: dat is voor hem immers het aanwijzen en vernietigen van vijanden – een aanwijzen in naam van een te verdedigen gemeenschap met een collectief gedeelde eenheid. Echter in het streven naar een “staat uit totale kracht” – wat Schmitt voorstelt om het ‘slappe’ liberale paradigma te vervangen – klinkt alsnog een (a priori onmogelijk geachte) poging door om zo’n ‘eindstaat van de geschiedenis’ te bewerkstelligen.

Een staat waarin geen krachten zich meer kunnen afsplitsen of emanciperen tot eigen politieke lichamen, omdat alle maatschappelijke conflicten in die staat zijn gesynthetiseerd, klinkt als iets dat haaks staat op het erratische en contingente karakter van de geschiedenis, met haar oneindige vijandschappen en stammentwisten, evenals oscillaties tussen periodes die afwisselend centralisering en subsidiariteit benadrukken.

‘Liberalisme is geestelijke vrijheid die de macht van het idee serieus neemt en vooropstelt’

Tot slot het liberalisme. Schmitt en De Wit zijn beiden het liberalisme ongunstig gezind: de tekst toont de eerste auteur door de lens van de tweede en hierdoor raken lezers wat ver verwijderd van het oorspronkelijke zelfverstaan van het liberalisme. Een liberale democratie verschilt uitdrukkelijk van een maatschappelijke toestand van repressieve tolerantie: een ratjetoe van meningen die met een relativistisch beroep op ‘ieder zijn gedenk’ worden gedoogd omdat uiteindelijk toch het geld en de bedrijfsmatige belangen doorslaggevend zijn. Want dat is hoe het liberalisme in hun teksten wordt gekenschetst.

Het liberalisme is echter geboren uit de vrije geest en het vrije geweten, die zich ontworstelden aan troon en altaar. Liberalisme is geestelijke vrijheid die de macht van het idee serieus neemt en vooropstelt. Liberale democratie is de macht van het idee vooropstellen in de vaste overtuiging dat het beste idee in een rationeel debat tussen parlementariërs zal prevaleren. De repressieve tolerantie van het ‘laat maar kwaken’ omdat uiteindelijk de belangen en niet de argumenten bepalend zouden zijn – precies dát is zo laakbaar aan het huidige esthetische parlementarisme en precies die houding staat haaks op het oorspronkelijke, klassieke liberalisme.

We concluderen dat Europa haar geopolitieke abstinentie moet overwinnen en dat de parlementariërs een stevige schop onder hun zitvlak nodig hebben om uit hun esthetische verdwazing te ontwaken – want relativisme en repressieve tolerantie zijn géén componenten van een liberale democratie. Als we willen dat het concept ‘democratie’ een factor van belang blijft in de eenentwintigste eeuw, moet de macht van het idee wederom de boventoon voeren.

Dit was deel 2 van het tweeluik over Carl Schmitt: deel 1 kunt u hier teruglezen. Volg Sid Lukkassen via zijn nieuwsbrief en uiteraard waardeert hij ook uw steun voor zijn werk via BackMe zeer hartelijk.