Beste lezers,
Jullie hebben vandaag natuurlijk allemaal wel wat beters te doen dan een ‘Briefje van Jan’ lezen.
Werken bij voorbeeld; ‘als de werkzaamheden het toelaten’ tot 16.00 uur.
De laatste inkopen doen.
Stofzuigen.
Cadeautjes onder de boom leggen.
Alvast wat voorbereidingen treffen voor het kerstdiner.
Naar de Toekomstkerk.
Dus dacht ik: die lieverds gaan mijn Briefje echt niet lezen. Morgen weer een nieuwe dag.
Daarom wil ik het podium eens geven aan iemand die ook graag stukjes schrijft.
Zijn naam is Sid.
En hij schreef dit:
De nieuwe speelfilm Joker heeft veel losgemaakt: aan de hand van deze film, en het debat rond de film, betoog ik kut dat we moeten opstaan tegen uitsluiting. Het clowneske absurdisme kon juist ontstaan doordat de sociaaldemocraten hun eigen thema’s lieten vallen. Het gevolg is dat de arbeider zich niet meer herkent in zijn doorgeflexibiliseerde werkomgeving, met alle psychische en maatschappelijke gevolgen van dien. Deze film maakt namelijk het punt dat mensen doordraaien ten gevolge van maatschappelijke isolatie en sociaal atomisme. De oplossing ligt juist in verbinding, gemeenschap en vriendschap. Dat is echter niet waar de samenleving heen beweegt. We hebben te maken met puritanisme en ‘deplatforming’, oftewel eenzijdige uitsluiting. Tegelijk is eenzaamheid een groot taboe. Mensen zijn bang om besmet te worden met niet alleen de opvattingen van, maar zelfs de associatie met een ander. Zo houden we elkaar in deze imago-gedreven situatie in een greep die uiteindelijk niet gelukkig maakt maar juist de misère vergroot.
Ooit zei ik – en nog steeds sta ik daar achter – een nieuwe vriend maken is oneindig belangrijker dan een ideologische discussie op papier. Maar tegelijk is het dikwijls zo dat als debatten tot groeiende frictie leiden en niet tot inhoudelijke verdieping noch tot vergroting van begrip, het beter kan zijn om nieuwe vrienden te maken en oude vrienden los te laten. Soms is dat een vereiste voor persoonlijke groei – het is een dilemma waarmee velen worstelen. ‘Agree to disagree’ blijkt voor velen geen optie meer. Een zakelijke lunch wordt bijvoorbeeld afgezegd omdat iemand iets van of over je gelezen heeft. Die nieuwe maatschappelijke toestand voelt als een tegenstrijdigheid. Enerzijds moeten we nu in een wrijvingsloze façade leven – ons imago is ons handelsmerk. We moeten steeds perfect zijn, onszelf ‘verkopen’ in de zin van ‘personal branding’. Dan zou je juist verwachten dat die perfect civiele mensen over ideologische of maatschappelijke verschillen van inzicht kunnen heenstappen. Dat is voor sommigen kennelijk teveel gevraagd. Zijn ze bang dat bij inhoudelijke discussies die wrijvingsloze façade als een masker zal afvallen? Dat ze opgewonden of boos zullen worden, zich zullen laten meeslepen? Met andere woorden: dat hun contact met jou, als ‘tegenstem’, hen met zichzelf confronteert? Dat ze zich letterlijk ontmaskerd voelen en het contact op voorhand vermijden? We moeten ons vooral zorgen maken over de vele mensen die niets zeggen. Die niet voor zichzelf opkomen, geen tegengas geven. Die de uitsluiting stap voor stap over zich laten heen spoelen als ‘death by a thousand cuts’. Zelfs hoffelijkheid en interpersoonlijke warmte uitstralen helpt niet meer als mensen hun mening over een persoon baseren op zoekgedrag op het internet. Dat leidt dan weer tot de vraag naar de algoritmes achter die zoekmachine, wie daar inzicht in heeft en hoe representatief de resultaten zijn. Steeds meer hiervan wordt aan machines en automatische processen uitbesteedt – een recente uitspraak van het Europees Hof van Justitie stuurt hier zelfs op aan! Ons sociale verhouden tot elkaar is toenemend digitaal en wordt dus gemodereerd door algoritmes en kunstmatige intelligentie. Het belang van opstaan tegen uitsluiting blijkt bijvoorbeeld uit het Mouse Utopia-experiment van John Calhoun uit 1968. De knaagdieren kregen alles ter beschikking en de populatie groeide gestaag. Maar omdat knaagdieren net als alle dieren een beperkte sociale ruimte hebben – maar een eindig aantal sociale banden, een eindig aantal betekenisvolle relaties met soortgenoten kunnen onderhouden – draaide de utopie alsnog uit op een dystopie. Het is te vrezen dat juist de sociaal kwetsbare mensen, die niet zijn opgewassen tegen de ‘sociale markt’ van het voortdurend jezelf assertief en fruitig moeten profileren, in de verdrukking en eenzaamheid belanden. De gemeenschap van kerk, buurt, familie, vakbond en uiteindelijk de natie zelf – dat alles staat al jaren toenemend onder druk. Sommige sociale verbanden zijn inderdaad achterhaald en sluiten niet meer aan bij deze tijd, maar de menselijke behoefte aan gemeenschap, nieuwe contacten en betekenisvolle banden, laat zich niet uitwissen. Dat organische banden worden vervangen door zelfgekozen connecties leidt niet per se tot een sterkere, meer veerkrachtige samenleving. Het leidt tot een aristocratie van de meest hippe en dynamische individuen – vandaag ben je hip en ligt de wereld aan je voeten; morgen maak je een politiek-incorrecte opmerking en beland je plots in de ‘basket of deplorables’. Er zullen onvermijdelijk meer ‘jokers’ opstaan als we niet opkomen tegen uitsluiting en isolatie. En daarom is het een goede zaak dat velen zich tegenwoordig inspannen om geestelijke taboethema’s bespreekbaar te maken. Burn-outs voor zelfstandigen is zo’n thema evenals eenzaamheid. Dr. Esther van Fenema spande zich in om depressies uit de taboesfeer te tillen. In diezelfde hulpvaardige geest wil ik onderzoeken of hetzelfde mogelijk is voor het gevoel dat we leven in één grote clownshow. Dat je bijvoorbeeld op een doordeweekse dag op bed ligt en naar het plafond staart. Terwijl buiten alle verkeershectiek van gehaaste mensen voortraast vraag je jezelf op een existentieel niveau af waar het allemaal nog over gaat. Dat plots in een helder ogenblik de absurditeit van de hele situatie tot je doordringt: dat je jezelf decadent voelt dat jij zit te mijmeren of ligt te rusten terwijl de rest van de mensheid aan het werk is, of bezig is met doen alsof en vooral prestigieuze gewichtigheid uit te stralen met ‘make work’, zodat die decadente rust-houding tegelijk de enige gepaste reactie is op dat geheel. Het gevoel van de clownshow is het besef dat de façade van het ‘aan de slag zijn’ publiekelijk nog overeind staat, maar dat op het diepste niveau de baleinen uit de samenleving zijn getrokken. Je kunt de energie nog opbrengen om aan de slag te blijven, maar in het diepst van je wezen ben je ervan doordrongen dat de samenhang uit het grote plaatje is weggeslagen. Dat het in wezen allemaal nergens meer over gaat: er is geen zinvolle kern die het geheel van bedrijvigheid relevantie en cohesie geeft. En, op een metaniveau, is de vraag misschien of die kern er ooit is geweest. De Duitse theoloog Friedrich Delekat meende dat het christendom het maatschappelijk geheel van Westerse tradities en bedrijvigheden een bezielende heelheid verschafte, en dat het geheel nu – bij wijze van doods momentum – nog voortsputtert terwijl de motor al stilligt. Dat is allicht te pessimistisch gedacht maar we constateren wel degelijk dat (nog los van het christendom) de maatschappelijke verbanden en de relaties waarbinnen wij postmoderne (filosofisch) postindustriële (economisch) en postnationale (politiek) mensen zijn ingebed, hun beklijvende kracht hebben verloren. Zoals de Vlamingen zeggen: die mayonaise pakt niet meer. In Nederland schreef Jeroen Follens kritisch over de grootstedelijke bourgeois, voor wie een ironische levenshouding intussen het hoogst haalbare lijkt. Eigen gevoelens van het leven in een clownshow zijn mogelijk begonnen tijdens mijn opleiding tot docent. In het jaar 2008 was ik twintig en werd ik medeverantwoordelijk voor de organisatie van een schoolreis met de Havo-bovenbouw naar Berlijn. Er moest een rondleiding door het concentratiekamp Sachenhausen worden voorbereid en de leiding benadrukte het belang en gewicht van die taak. Eenmaal op reis waren de docenten en leerlingen vooral bezig met bier en sterke(re) drank – in het concentratiekamp zelf lagen de leerlingen in het gras te chillen met zonnebrillen en mp3-spelers. Ik deed mijn uiterste best er nog wat van te maken, maar uitgezonderd een enkeling die zelf een joodse opa had verloren was er weinig belangstelling. “Meneer, velen van ons hebben niet eens geschiedenis in ons lespakket, we snappen dat u er veel tijd in heeft zitten maar laat ons nu lekker liggen in de zon.” Andere docenten hadden niet eens vragen opgesteld voor hun deel van de rondleiding. Als student maakte ik een reis door Zuid-Amerika met een Braziliaanse. Zij deed de administratie van een tandartspraktijk en ik kende haar salaris. Op een moment schuilden we in een speelgoedwinkel tegen de stortregen: ik besefte me dat alles wat daar te koop was, voor haar minstens een volle werkdag was – idem voor een pizza bestellen op een camping. Het niet in verhouding staan van de prijzen en de werkinspanning veroorzaakte een acuut gevoel van absurditeit. Op de universiteit waren er docenten die studenten lieten opdraven om scripties te bespreken die ze niet hadden gelezen – een geschiedenisdocent besprak werkstukken door te verwijzen naar het adagium van Herman Heinsbroek: “als het niet op een half a4’tje past, loont het de moeite niet”. In de gemeenteraad hoorde ik hoe ambtenaren na een hervorming werden teruggezet in functie, maar qua salariëring niet konden worden teruggeschaald. Een wethouder voerde bij zijn niet-herverkiezing een verbrande aarde politiek en vernietigde een groot deel van de documenten. Eigenlijk begon het bewustzijn van de grote clownshow al eerder op de lerarenopleiding. Een leraar in opleiding stond bekend om zijn clowneske leefstijl en opschepperige, meeslepende verhalen. Altijd glipte hij door de verplichtingen heen met waanzinnige en vergezochte excuses. Daar stond een tweede student tegenover, ijverig en serieus: hij maakt een hele studie van de Hollandse schilderkunst in de Gouden Eeuw en haalde een 7,5 in een mondeling tentamen. “We kunnen merken dat je de stof echt hebt gelezen”, was het commentaar van de beoordelaars. “Hoezo?” vroeg hij, verwonderd en geïrriteerd. Daarna hoorde hij van de eerste leraar in opleiding dat die een 8 had gehaald en de boeken hooguit een paar keer scannend had bekeken – tijdens het laden van de Battlegrounds in World of Warcraft. Ik had er boos om moeten worden maar vond het eigenlijk wel mooi: met je neus op de feiten gedrukt van hoe deze wereld in elkaar zit. Onderscheidend ten opzichte van veel medestudenten was de moed om dit alles onder ogen te zien, consequent te doordenken en naar de conclusies te leven. Deze gedachtenflarden zijn memoires die het overkoepelende punt illustreren. Belevenissen tijdens mijn traineeships op de Tweede Kamer en bij de EU vullen een boek op zich, als kijkjes in de machinekamer van de macht. Dat je goed voorbereid en al op weg bent naar het comité waaraan je bent toegewezen, en dat de secretaresse je ondervraagt wat je komt doen, omdat ze geen van je voorgangers ooit lijfelijk hebben gezien. Beetje bij beetje ontdek je dat die EU-stages in de regel worden uitgedeeld aan de kinderen van insiders om hun gap-year in te vullen. En zo tref je jezelf dan aan op een karaokefeest in een appartement met Poolse studentes om drie uur ’s nachts, met knalharde muziek waar zelfgestookte wodka wordt gedronken en mensen in knock-out toestand opeengestapeld op een matras liggen naast pompende speakers. Je kijkt op je horloge en beseft je dat je om half negen op het parlement moet zijn omdat je Britse dames hebt toegezegd om thee te drinken en te praten over C.S. Lewis, Tolkien en Shakespeare. Toen ik na deze omzwervingen in dienst trad als onderzoeker op de universiteit begon ik zoals altijd met goede moed en hopend dat het nu allemaal anders zou zijn: dat ik nu zou worden opgenomen in een zinvolle heelheid, een organisch samenwerkingsverband waarbij men elkaar vertrouwt en van elkaar leert. Het tegenovergestelde bleek het geval en het was een coördinator die letterlijk zei: “Toen ik promoveerde ontdekte ik voor het eerst in mijn leven dat ik ook gewoon thuis kan blijven en dat er niets veranderde – de wereld bleef gewoon draaien!” Hij had gelijk: de universitaire wereld bestaat uit eilandjes en in mijn ervaring zagen mensen elkaar als concurrent, met inbegrip van roddel en achterklap in de wandelgangen. Je moet keihard knokken om aandacht te krijgen inclusief begeleiding voor je proefschrift, want iedereen is druk met zijn eilandje. Het werd steeds meer thuis werken wat uiteindelijk betekende: ’s nachts werken. Op een middag zat ik Dark Souls 2 te spelen en overpeinsde ik de volstrekte ledigheid van het tot losse atomen teruggebrachte postmoderne zijn. Precies op dát moment belde het kantoor van een Europarlementariër om een interventie te doen in een debat over de autobranche en dieselgate. Voor de lol ging ik – nog steeds het absurdisme omhelzend – eens mee met een Roemeense vriend die in Brussel een cursus accounting volgde op de hogeschool. Omdat ik werd aangezien voor een student aan die opleiding werd ik gevraagd om pannenkoeken te komen bakken. Die avond werd érg gezellig. Hij haalde het vak echter niet en moest het herkansen, maar precies in dat jaar fuseerde de hogeschool met een universiteit. Plots had meneer een universitair diploma in de economie in handen. Dit legde hij naast zijn Roemeense diploma als geschiedkundige: met beide documenten solliciteerde hij bij een prestigieuze universiteit in Londen, waar hij nu promoveert in… accounting! Diezelfde man sprak ik vorige week en toen wilde hij me in contact brengen met ene Frank, een grondlegger van de Groene Partij in Duitsland. Die Frank had hem eerder in contact gesteld met een Roemeense pijpzetter. Samen vestigden ze een bedrijf om pijpen aan te leggen voor waterstof. Het probleem was alleen dat de bijbehorende waterstoftechnologie nog niet is uitgevonden: hierdoor kwam het bedrijf nooit van de grond. “Met Frank weet je dus nooit waar je begint en waar je eindigt”, zo zei de Roemeen. Ik werd er niet echt enthousiast van. De les uit dit alles is, bezoek plaatsen waar je niets te zoeken hebt en act like you belong. Wie dit doet speelt maximaal in op het gebrek aan maatschappelijk overzicht en sociale samenhang: je maakt het van zwakte tot kracht – dan leef je de clownshow pas écht. Maar hoeveel we ook trollen en clownen (zo komen we onvermijdelijk op een eerder geopperd voorstel om petities in te dienen die kattenfoto’s en discoballen verplicht stellen in ieder overheidsgebouw) – uiteindelijk kan de absurdistische humor van het clownen nooit de leegte vullen van de ziel die hunkert naar het worden opgenomen in de intermenselijke warmte en de zinvolle verbanden van een levenskrachtige, zelfbevestigende beschaving. In die zin verspil je met clownen als leefstijl je kostbare levenstijd, hoewel dat alsnog te verkiezen kan zijn boven een bestaan als negen-tot-vijf salarisslaaf, werkbij van een maatschappij die onvermijdelijk blind op de klippen loopt. Dit voert ons tot het project om dan een realistische leefgemeenschap op te starten in een Oost-Europese regio. Anders word je ofwel een werkbij waarop het heersende systeem steunt ofwel een clown die het systeem uitholt en het absurdisme blootlegt. Maar authentieke levenskracht en vitale creativiteit – de hoogste aspecten van de menselijke wil – kunnen enkel floreren als je zélf bouwt. Daarvoor zul je buiten het clownesk geworden bestel moeten treden. De film Joker legt de diepere oorzaken onder het hedendaagse onbehagen bloot. Het begin is al sfeervol: het afval wordt sinds weken niet meer opgehaald vanwege stakingen en er zijn grote ratten gesignaleerd. Er is een tekort aan stookolie en de geestelijke gezondheidszorg wordt wegbezuinigd. In mijn ‘voorverstaan’ van de film zou Joker verduidelijken hoe een nihilistische, geatomiseerde hopeloosheid het hedendaagse bestaan doordrenkt. En hoe een persoon overgaat tot moorden door een levensweg van disfunctionaliteit, geestelijke gezondheidsproblemen, het pure kwaad en een vacuüm aan sociale warmte. Zo zou deze film lul een wake-up call zijn voor de maatschappij. Achteraf blijkt dit voorverstaan grotendeels juist, zij het dat de film een stempel drukt dat nóg explicieter revolutionair is dan tevoren gedacht. Als de hoofdpersoon eenmaal begint door te draaien streept hij als eerst de woorden “forget to” weg in de bedrijfsslogan “don’t forget to laugh” – dit is een kritiek op de terreur van de positiviteit. We zijn vandaag allen ondernemers van ons eigen leven en in die zin marketeers van ons imago. Om mee te mogen doen moeten we continu een blijmoedig tsjakka-optimisme uitstralen (“doeners!”). Dat blijmoedige gedoe staat echter in een escalerende wanverhouding tot de dilemma’s die écht spelen: bevolkingsverandering, klimaatpaniek, schuldenbubbels, geopolitieke conflicten, censuur van de vrije mening en broodroof door de globalisering. Het is een kwestie van tijd totdat dit actieve ‘Jokers’ voortbrengt. En eigenlijk is die chaos – dit is wat de film doet indalen – het beste scenario. Omdat de verandering hoe dan ook niet vanuit het vastgeroeste establishment zal komen. De heersende positiviteitsterreur wil zeggen dat ieder maatschappelijk proces en maatschappelijk verval wordt teruggebracht tot persoonlijke levenskeuzes en de zelfgekozen gemoedstoestanden van een individu. Iedereen is ondernemer van zijn eigen leven: “geluk is een keuze”. Wie wordt vermalen tussen de tandwielen van het systeem in ontbinding, heeft dat kennelijk aan zichzelf te danken en mag worden beschimpt, vertrapt en bespot. Mensen kunnen weinig anders dan zichzelf als zo opgewekt te blijven profileren: als ze niet meer fris en fruitig zijn – of zélf een keer doorbranden – zijn ze immers de volgende die worden vermalen. The show must go on! De film opent met een scène waarin de hoofdpersoon Joker tegenover een jongen in de tram zit. Hij maakt een clowngezicht en de jongen lacht. Direct maant de moeder hem te stoppen: “Laat mijn zoon met rust!” Dit is typisch voor een maatschappij waarin de interactie tussen mannen en kinderen wordt gewantrouwd en waar er geen ruimte is voor contact tussen vreemden. Deze maatschappij is de perfecte broedplaats voor eenzaamheid, wanhoop en mentale gestoordheid, omdat zij die anders denken moeten worden uitgesloten en gecensureerd. Hier zijn uiteindelijk de media verantwoordelijk voor: zij scoren clicks en views via puriteinse lynchmeutes en kunstmatig opgewekte morele verontwaardiging. Als film is Joker een uitdaging voor het gevestigde discours, dat behelst dat een geflipte schutter gewoon een gekkie is met een pistool. De media willen het liefst dat er wordt gezwegen over hoe de onderliggende gekte en ziekte leiden tot geweld, omdat zij er in de eerste plaats – als broedplaats – verantwoordelijk voor zijn. Denk aan de grote farmaceutische industrieën en de media die floreren door vuurtjes van massale morele verontwaardiging op te stoken: dáár moeten we kijken als we het escalerende geweld door eenzaten willen verklaren. In Joker is er veel minder geweld dan in neem nu de trilogie John Wick, en daar is nooit ophef over geweest. Waarschijnlijk omdat dat verhaal zo zwak is als een natte krant in een wasdroger en geen inkijk biedt in de huidige tijdsgeest. CNN schreef zelfs dat Joker “onterechte legitimiteit” geeft aan de onvrede van blanke mannen die Donald Trump aan de macht hielpen. Joker lokt de woede uit van het linksliberale cultuur-establishment, die immers hun brood krijgen toegeworpen door de gevestigde orde zolang zij precies de harde realiteit taboeïseren. Wie dit thema wil bespreken, zijn naam wordt direct geschrapt uit de subsidielijst van de Kultuurkamer. Het is duidelijk dat de cultuurcritici bezig zijn hun eigen culturele revolutie te voltrekken naar maoïstisch model: alles dat niet voldoet aan hun cultuurmarxistische mantra’s moet kapotgerecenseerd. Deze politiek-correcte deugcensuur was ook de opgegeven reden voor regisseur Todd Philips om Joker te maken: “Vandaag kan comedy niet meer leuk zijn omdat men overal aanstoot aan neemt.” Nog even over die “onterechte legitimiteit” – feitelijk gaat het hier om een empathisch monopolie. Welke groepen mogen aanspraak maken op maatschappelijk medeleven? De diepere vraag is of het linksliberale cultuurkartel überhaupt wil toestaan dat het existentiële onbehagen van een blanke man in 2019 vertegenwoordigd wordt op het witte doek? Als het leven een grote clownshow is, dan is de enige zinnige reactie op een leefomgeving die is ontwricht door social justice warriors, identiteitspolitiek en politieke correctheid, om een clownmasker op te zetten en te trollen. Joker zegt het zo: “I used to think that my life was a tragedy… but now I realize it’s a comedy.” Trekken we dit door naar ons tijdsgewricht, dan volgt: “I used to think that the fall of Western civilization was a tragedy… but now I realize it’s a comedy.” De confrontatie tussen Joker en de butler van de Wayne-familie maakt veel duidelijk over het klassenconflict. De butler lacht hem uit, ziet hem als een uitgemergelde, wereldvreemde schooier, letterlijk een “clown”. Hij voelt zich erg superieur terwijl hij zelf ook maar een dienaar is van een rijke pief. Totdat Joker hem bij de keel grijpt en begint te wurgen – dan heeft hij plots ontzag. Joker komt dus in opstand tegen een wereld waarin sociale stijging enkel mogelijk is door naar boven te likken terwijl je de vernederingen vanuit de top lijdzaam ondergaat en je gezonde gevoel van eigenwaarde inslikt. Velen compenseren dit laatste door naar beneden te trappen. De clownprotesten in Joker zijn verwant met een scène in Fight Club (1999): obers trekken er rijke zakenmensen naar de toiletten om hen daar te intimideren. “Wij koken jullie eten, halen jullie vuilnis op en rijden jullie naar het ziekenhuis met de ambulance – fuck niet met ons.” Zo’n staaltje uitgehard zelfbewustzijn van de werkende klasse is vandaag ver te zoeken. In een tekenende scène vraagt Joker een medisch dossier aan. Hij mag het inzien maar eigenlijk toch niet – halverwege besluit een man die zichzelf omschrijft als “kantoorklerk” dat er meer bureaucratische goedkeuringen nodig zijn. Joker merkt dat de administratieve instituties weinig doen voor de onderklasse en trekt het dossier uit zijn handen. Dit illustreert de overgang van een tijdperk van de pen naar een tijdperk van het zwaard. Al met al is deze film een accurate kritiek op de plastische cultuur van een vluchtige jacht naar beroemdheid waar mensen elkaar behandelen als krabben in een emmer. Over elkaar heen klimmen, elkaar belachelijk maken en naar beneden trappen zoals in Idols en Xfactor. Om te lachen ten koste van anderen en zo ‘fifteen minutes of fame’ te winnen. Alles en iedereen die authenticiteit wil uitdrukken moet stuk en dit geheel moet dan doorgaan voor entertainment terwijl het nauwelijks inspiratie of verheffing biedt. Het is een vervlakte cultuur waarvan velen zich afvragen of deze het nu waard was om er soldaten op de stranden van Normandië voor te laten sterven. De oplossing is om samen na te denken over de rol van de familie en het gezin in de samenleving. Nadenken over wat nodig is om een hechte en samenhangende gemeenschap met goed nabuurschap, civil society en burgerdeugd te doen floreren. Kortom: het aankweken en koesteren van moreel en sociaal kapitaal. De oplossing ligt dus in verbinding, gemeenschap en vriendschap – het is zoals ik ook in Kerkgangers en Zuilenbouwers (2018) onderstreep: “Veel logische redeneringen, empirische observaties en psychische inzichten nopen vandaag tot een herwaardering van organisatievormen en leefverbanden die links eerder als historisch achterhaald verklaarde.” (p. 210) De kern is dat de in-verval-geraakte cultuur Joker geen ruimte gunt om zijn menselijkheid te ontplooien naar het sociale verkeer. Hij gaat ons voor naar de nihilistische, geatomiseerde eenzaamheid waar onze beschaving op afkoerst – de regisseur gaat de meest sombere en gruwelijke aspecten van dat bestaan niet uit de weg. Het kijken van de film voelt alsof er een Apocalyps in gang is gezet maar de schokgolf van de vernietiging ons nog niet heeft bereikt. Joker is een brandbrief die noopt om vele uitgangspunten opnieuw te heroverwegen: misschien is de radicale isolatie die ons wordt verkocht als ‘autonomie’ niet het antwoord. Hiervoor moeten we terug naar de spreekavond bij de Rode Hoed, waar ondergetekende neuken vergezeld werd door onder meer dr. Esther van Fenema. Zij gaf een belangrijke lezing over de sneeuwvlokjesdynamiek. De samenleving is tot losse atomen uiteengeslagen en die zijn gevoelig voor wervelstormen omdat ze niet meer verankerd zijn in traditionele structuren (zoals kerk, vakbond, natiestaat, hecht familieleven en dorpsgemeenschap). Deze maatschappelijke toestand vloeit voort uit postmoderne onthechting en kent een totáál andere dynamiek dan tot dusver van kracht was in de menselijke geschiedenis. Nu de globalisering ons losweekt uit onze natuurlijke biotoop zijn we steeds meer zoals losse komeetjes die doelloos zweven door een ijl heelal. De eerste sporen van dit absurde atomisme doorleefde ondergetekende in de herfst van 2007 bij een bezoek aan het stadskantoor van Arnhem. Een jeugdvriend liep er stage en de verhalen die daarover rondgingen waren zó bizar dat ik het met eigen ogen wilde zien. Hij waarschuwde tevoren dat het aantal zelfmoordpogingen in de beroepsgroep van ambtenaren erg hoog was… Iemand had voor de lol een pingpongtafel naar het werk meegenomen en schuin tegen een muur gezet. Om te zien wanneer iemand het zou opmerken en er wat aan zou doen. Dat was al weer jaren geleden… de tafel stond er nog precies zo. Weer een ander verborg een koekoeksklokje in een luchtschacht, vlak voordat er werd verhuisd naar een andere afdeling. De ambtenaren verkneukelden zich bij de gedachte dat hun opvolgers niet zouden weten waar het geluid vandaan kwam. Een derde had een boterham met eiersalade achter een kantoorklok geplakt – elke dag was er een rituele discussie over de vraag of de tijd al rijp was om te kijken hoe de boterham eraan toe was. Tekenend voor het afslijten van authenticiteit en levenslust is ook het lotgeval van mijn oude tekenleraar. In Havo 5 was één van de opdrachten het tekenen van een boom. Hij vertelde hoe hij, als hij naar zijn moeder fietste, nostalgisch altijd even zei “dag boom!” – als kind had hij in deze boom gespeeld. Dat heeft hij geweten. Een studente vroeg: “Praat u dan met bomen?” Een jaar na mijn afstuderen sprak ik nog eens met hem af. Er liep een brugklasser voorbij. “Ah! Daar hebben we de man die met bomen praat!” Uit de groeven in zijn gezicht was duidelijk dat de tekenleraar zware tijden doormaakte. “Godverdomme kankerkind!” riep hij gefrustreerd terug. Het verhaal was een eigen leven gaan leiden. Om het jaar af te sluiten woonde ik, vanwege mijn bijbaan in het onderwijs, een diner bij van de sectie onderbouw kaderberoep. Nooit heb ik kinderachtigere mensen bijeen gezien. “Kijk eens achter je!”, zei er een – vervolgens liet hij een klodder mayonaise in het bier van zijn collega glijden. Scholen zijn inmiddels fabrieken waarbij iedereen koste wat kost een diploma moet halen. Het gaat inhoudelijk nergens meer over en zodoende blijven er clowneske en leeggezogen docenten over. Zorgen over de groeiende staatsschuld en onbeheersbare wereldwijde schuldenbubbels brachten mij in 2011 naar de demonstratie van Occupy op het beursplein in Amsterdam. Een dunne man in een legerjas sprak over een “sneeuwbaleffect” dat van het protest zou uitgaan. Ik keek goed om mij heen en zag een dikke Bulgaar in een oranje veiligheidsvest. Er kwam een jonge migrant aangewandeld: die zag eruit alsof hij dagen niet had geslapen en stond stijf van de drugs. “Hé, ik hoor bij de beveiliging hier”, zei de Bulgaar tegen de migrant. “Ben je moe? Wil je even slapen? Ik zal je een tentje laten zien, kom maar mee.” De migrant volgde traag en met een afwezige blik, terwijl de Bulgaar hem met een hand op de onderrug vooruit duwde. Er lag een uitgetelde zwerver op een aftandse sofa met een fles wodka in zijn hand geklemd. Vlokjes roerbakei hingen in zijn baard. “Om je boodschap uit te dragen heb je leiderschap nodig en dat ontbreekt hier.” sprak ik tegen de man in de legerjas. “Er zijn hier respectabele, hardwerkende mensen naar afgereisd met ernstige zorgen over het financiële systeem. Maar je kunt hen niets bieden omdat je geen precieze boodschap hebt. Wat je hebt zijn een stelletje blowende hippies die hier enkel zijn omdat ze niets beters te doen hebben.” Dit was geen sneeuwbaleffect maar een sneeuwvlokjesdynamiek: ontankerde mensen die, aangezogen door de anarchie, ongeschikt bleken om een serieuze maatschappelijke omslag in gang te zetten. Het waren dromers die nóóit een alternatief konden bouwen op het finance capitalism. Ze maakten zich in het diepst van hun wezen eigenlijk geen zorgen over overheidsschulden: velen van hen wilden juist méér overheid. Een nanny-state die voor hen zou zorgen. Als ze elke dag geld kregen voor wiet en drank dan vonden ze het wel best. Ze zouden dan op een gitaar liggen tokkelen en verder geen ambities ontplooien. Vanuit het idee: als we allemaal zo leven dan is er geen oorlog meer, dus laten we het maar doen – nu moeten de banken deze leefstijl nog even financieren… Fast forward naar 2018. Ik had wat carrièrestappen gemaakt en dineerde nu met een eurocraat in een restaurant nabij het Berlaymont, het hoofdkwartier van de Europese Commissie. Deze man was hooguit enkele jaren ouder dan ondergetekende. “Als ik morgen mijn baan opzeg dan heb ik een pensioen van 1.500 euro per maand. Dat is wat een universitaire docent in Slowakije verdient. Als ik mijn reizen boek op kosten van de instituties, dan boek ik ze zó dat ik zelf een dag langer kan blijven. Dan bezoek ik een museum en daarna een normaal restaurant. Ik trek mijn duurste macheteknopen aan. Ik zeg één ding Sid – hoe oud ik ook word, de meiden blijven even jong. Ook wat de stagiaires betreft zit ik op een boot die nooit stopt: fris water elke maand, nieuwe kusten om te ontginnen…” Hij vatte zijn loopbaan als volgt samen: “I work for the Union, so the Union works for me.” De beste man meldde zelfs dat de EU lijfwachten voor hem huurt als hij op werkreis is in dubieuze Oost-Europese regio’s. “Ik krijg dan zin om mensen op straat aan de kant te duwen – echt Sid, je word een heel ander mens.” Hij omschreef dat hij van dichtbij had gezien hoe de EU corruptie in Oekraïne gedoogt om geopolitieke redenen. “When it is mid-day and the emperor tells you it is night, go and look at the stars with him.” Hij glunderde vol trots toen ik dit alles noteerde. Ik vroeg, hoe vind je het dat op een dag duizenden mensen dit zullen lezen? Hij zei: “I would give everything away, just to have a little more.” De tussentijd heeft duistere periodes gekend. Vlak na mijn traineeship op het Europarlement reisde ik met mijn vriendin met de Eurobus. Naast haar zat een Afrikaanse vrouw van 200 kilo waardoor ze zelf nauwelijks een halve stoel ruimte had. Een moslim naast mij draaide om vijf uur ’s ochtends – toen we eindelijk in slaap sukkelden – cassettebandjes af met gebedsmuziek. Dan waren er nog de Oost-Europese zigeuners die languit op het gangpad lagen. Tijdens de pitstop probeerden ze veel meer spullen af te rekenen dan ze konden betalen. Dat zorgde voor onnodige vertraging en frustratie. De kassabediende, een man van mijn leeftijd, werd woedend. Mijn vriendin zei dat hij waarschijnlijk op Front National stemde. Met die opmerking viel veel op zijn plaats. Nu had ik mezelf als gemeenteraadslid omhoog geknokt naar mijn traineeship. Mijn collega’s dankten de positie vooral aan hun connecties in de eurobubbel. Dankzij die connecties zouden ze nóóit worden gedwongen om zo’n goedkope busreis te maken – ze zouden dus ook niet in dit deel van de samenleving belanden. Maar wél oordelen over zulke stemmers als xenofobe kleinburgers, en anderen het OneWorldism aanpraten… Nu slaan we veel boeiende aanvaringen met het ‘clowneske atomisme’ over om ruimte te maken voor de volgende tekst: mijn bijdrage aan een filosofisch debat over vereenzaming en bezuinigingen op de Geestelijke Gezondheidszorg. Tien jaar terug geschreven is het nog beangstigend accuraat. “Helpt het tegen vereenzaming dan, de GGZ? Dit is wat zou helpen: iemand organiseert een buurtbarbecue, mensen gaan erheen, je maakt gezellig een babbeltje en raakt met een leuke meid aan de praat. Je stelt voor om een keer samen een filmpje te gaan kijken en het lijkt haar een goed plan. Een buurman komt met het idee om met zijn allen naar het zwembad te gaan – zo ontstaan nieuwe contacten, vriendschappen en zelfs relaties. Maar zo gaat het niet, dames en heren. Dat is niet de realiteit van vandaag! Als er al meiden zouden komen, dan zouden die door de vader zijn meegesleurd zodat hij een oogje in het zeil kan houden. Ze zouden dan geïrriteerd zitten te pingen op hun mobiele telefoon, totdat de ouders voldoende beschonken zijn om hen te laten gaan. Dan gaan ze naar de stad waar er flink wat bacardi’s ingaan totdat er bepaalde typen jongens tegenaan komen schuren. Uiteindelijk is het allemaal los zand. Áls er al een afspraak zou komen om met z’n allen naar het zwembad te gaan, dan zou de helft vlak tevoren afbellen of misschien niet eens van zich laten horen. Dit is Nederland anno nu. Voor de ware realiteit van vandaag moet je niet bij de GGZ zijn. We zijn allen teruggebracht tot geïsoleerde op-zichzelf-staande atomen die op louter individuele basis onze behoeften proberen te bevredigen. De sociale contacten zijn al dermate ontaard dat mensen kennelijk in het holst van de nacht vanachter een computer hun verhaal moeten doen.” Het wegvallen van standaarden in het onderwijs, het kosmopolitische hedonisme binnen de EU, het onvermogen om de financiële sector te hervormen: het is allemaal te herleiden tot het verdwijnen van sociale samenhang en het lostrekken van de baleinen uit de samenleving. Op dit brandpunt convergeren alle grote discussies die sociologen de afgelopen decennia voerden. Het Böckenförde-Diktum, Bowling Alone (2000) door Robert Putnam, wat het Sociaal-Cultureel Planbureau in 2011 schreef over sociale anomie en tot slot het discours over de participatiesamenleving. De uitkomst is grimmig maar waar: als het morele kapitaal uit de natie verdwijnt, kan de staat dit onmogelijk terug-subsidiëren. Als gemeenteraadslid volgde ik tientallen discussies over initiatieven zoals ‘Kleur uw buurt’ – nooit heeft het een bindende, beklijvende betekenis opgeleverd. Dit is de harde waarheid die ‘links’ het meest haat. Want enerzijds willen ze opkomen voor de kwetsbaren in de samenleving: mensen die het meest te verliezen hebben bij het wegvallen van de sociale samenhang. Anderzijds zijn ze qua belangen verstrengeld met de vervangers die de staat aanlevert. Hun kiezers zijn de ambtenaren in dienst van gesubsidieerde zorgnetwerkjes en lokale cultuurcoördinators. Zelfs de monotone verveling van het geatomiseerde stadskantoor is op te lossen via een doelgericht, productief bestaan met zinvolle, identificeerbare rollen die zijn ingebed in een bezield verband van samenleven. In een interview met NieuwWij kondigt de filosoof Ralf Bodelier aan dat “de toekomst niet toebehoort aan Trump, Bolsonaro en Duterte, maar aan kosmopolieten”. Eerder had Trump al gewaarschuwd tegen de “false song of globalism”: de president van de VS claimt dat de toekomst toebehoort aan patriotten en nationalisten. Het lijkt er vooralsnog op dat beiden ongelijk krijgen: de toekomst valt in handen van de clowns. Het clowneske is immers een gevolg van de huidige leefwijze waarin het bestaan is opgedeeld in compartimenten. Antropologisch uitgedrukt zijn we van een ascribed identity overgestapt op een self-constructed identity. Dit is een complexe discussie die door antropologen is gevoerd tegen de achtergrond van het opkomende postmodernisme. Het komt erop neer dat vroeger je existentie samenviel met de rol die je vervulde. Hier was niet het liberale begrip dominant van het individu dat autonoom beslissingen afweegt, maar een ethiek die personen begrijpt als ingebed binnen een netwerk van maatschappelijke relaties en hen onderhorig acht aan de eisen die met die relaties samenkomen. Woonde je vroeger bijvoorbeeld op een boerderij, dan speelde je hele leven zich af rond dat boerenbedrijf – inclusief je economische vooruitzichten en het treffen van een partner. Vandaag volg je misschien een deeltijdcursus programmeren, in de avonduren heb je een bijbaantje als buschauffeur, je probeert je op te werken tot schaakmeester en je vriendin ken je van Tinder: zij doet een opleiding tot dramadocente. Je gaat verschillende levens naast en door elkaar leiden, wat enerzijds kleur geeft aan het bestaan maar waardoor anderzijds de samenhang verdwijnt. Nu leidt een gecompartimentaliseerd leven nog niet per se tot een bestaan als clown. Maar dat gebeurt wél zodra je ontdekt dat niets wat je doet tot een blijvend resultaat leidt bij de betreffende organisatie. Je merkt dat het centrale overzicht verdwijnt en dat je eigenlijk overal mee kunt wegkomen; mocht je een keer worden ontslagen is het ook niet erg want je vind zo een nieuw bijbaantje waar ook niemand totally invested is om er langdurig wat van te maken. Je hebt het gevoel dat het leven niet meer een geworteld en bestendigd geheel vormt, maar in losse brokken uiteen ligt. En in de leemtes tussen die brokken, daar vindt het clownen plaats. Uiteindelijk lekt het clownen ook door naar de inhoud van die brokken. Langzaam maar zeker wordt het leven tot een grote clownshow. Clownen veruitwendigt het fragmentarische karakter van het postmoderne leven. Nu volgen enkele voorbeelden om dit fragmentarische karakter te illustreren. Tijdens mijn lerarenopleiding (2004 – 2008) moesten studenten uitgebreide reflectieverslagen schrijven over hun groei tijdens het lesgeven. Met elke week een logboek plus de nodige didactische opdrachten: het werden dikke verslagmappen waar weken tijd in ging zitten. Een dik half jaar na de oorspronkelijke inleverdatum vroeg een medestudent zich af of zijn dossier al was nagekeken. Toen hij de betreffende docent benaderde trok die een kast open met daarin een stapel mappen. Hij begon te rommelen totdat de map van de betreffende student uiteindelijk tevoorschijn kwam. “Kijk eens, een acht!” Dit zei de docent terwijl hij de map breed grijnzend overhandigde. De student begon te bladeren en zag nergens tekenen van correctie – wijselijk hield hij zijn mond. Een andere studente had ergens geschreven “als u dit leest krijgt u van mij een fles wijn”, en er nooit wat over gehoord. Even later hadden de docenten een ander lumineus idee. De logboeken moesten als blogs worden geschreven op het internet – dat paste toch veel beter bij de nieuwe communicatietechnieken! Dus de studenten brachten een lange middag door in het ‘studielandschap’ om die blogs aan te maken. De week daarop stelde iemand echter de vraag: “Wat nu als leerlingen onze blogs vinden, en daar verhalen teruglezen over zichzelf?” Dit was direct het einde van het lumineuze project. Wel jammer, achteraf gezien. Ik had al enkele stageverslagen gepubliceerd en er waren lezerscommentaren achtergelaten over de absurditeit van de beschreven situaties. We spoelen door naar 2011. Ik nam deel aan een studiebijeenkomst voor jongeren, georganiseerd door liberale partijen in Brussel. Ik was daar met een oude jeugdvriend. De volgende ochtend vertelde hij een bizar verhaal. Hij was met een groep gaan stappen en er was nogal wat drank aan te pas gekomen. Een Ier met nogal ambigue bedoelingen was in het holst van de nacht komen aankloppen op zijn hoteldeur. Toen hij niet reageerde werd zijn kamertelefoon gebeld – het stopte pas toen hij de stekker eruit trok. Hij nam zich voor om het niemand ooit te vertellen. Een half jaar later bezocht ik met diezelfde jeugdvriend en nog een studiegenoot van hem een politieke bijeenkomst in Nederland. We waren wat vroeg op de locatie en de studievriend ging even naar de toilet. Ik zat dus aan een tafeltje tegenover die onbekende medestudent – we keken elkaar aan en slechts het tikken van de klok was hoorbaar. Na ongeveer een halve minuut zag ik het begin van een glimlach op zijn gezicht. “Waar denk je aan?” vroeg ik. “Misschien…” stamelde hij. “Misschien wat?” vroeg ik door. “Misschien dat je weet waar ik aan denk.” “Nee toch.” “Ja misschien wel, maar het is geheim.” “Als jij denkt wat ik nu denk, dan is dat veel te ver gezocht. Dat kan het onmogelijk zijn.” “Nou ja, misschien toch…” “Toch niet wat ik denk dat het is hè, toch niet die dronken Ier in dat hotel?” “Ja toch wel!” We schaterden het uit van het lachen. Totdat hij terug was van het toilet – toen waren onze gezichten weer in de plooi. Dit soort clowneske avonturen illustreren de tijdsgeest. Op die politieke bijeenkomsten spraken de twintigers eindeloos over het recht om overal in de EU te mogen wonen en werken. Maar niemand sprak over continuïteit, werkzekerheid en stabiliteit – kortom over de voorwaarden die nodig zijn voor het stichten van een stabiel gezin. Als het stichten van een gezin geen onderwerp is van de maatschappelijke vooruitzichten – en als het thema dan al opkomt, dat kinderen nemen dan een vraagstuk is van het afwegen van voor- en nadelen – dan is er een breuk met het organische samenleven waarin het krijgen van kinderen een vanzelfsprekende voortzetting is van de natuurlijke orde. De levensdrang in zo een natuurlijke orde is, inderdaad, vanzelfsprekend – waar deze vanzelfsprekendheid ontbreekt is er een aanwijsbaar keerpunt ingezet. Dit zien we in West-Europa: werk, studie en recreatie vergen zoveel van ons dat een gezin er dikwijls bij inschiet. De overheid vult de teruglopende aanwas met migranten uit culturen waar de vanzelfsprekende levenslust nog wél overheerst, hopend dat zij onze pensioenen gaan betalen. West-Europa wordt geregeerd door een mix babyboomers die hun kinderen al groot hebben en zich dus geen enkele zorgen maken over de sociale voorzieningen, en jonge kosmopolitische carrièretijgers die zich er überhaupt niet druk om maken en desnoods de kinderen uitbesteden aan een nanny. Zo komen er Mark Ruttes, Emmanuel Macrons en Angela Merkels aan de macht. De lethargie van deze tijdsgeest was duidelijk voelbaar op zomaar een dag uit het leven in Brussel in 2018. Om kwart voor tien zou ik langsgaan bij een bevriende euro-ambtenaar op het Comité van de Regio’s om bij te praten. De beveiliging voor de bezoekersregistratie en de bureaucratie daaromheen maakten echter dat het al tien uur was voordat hij iemand kon sturen om mij op te halen. Aangekomen op zijn kantoor hadden we nauwelijks tijd om een cola uit de automaat te trekken of zijn volgende meeting diende zich al aan. Zodoende stelde hij voor om samen te lunchen na zijn volgende meetings. Ik greep een boek van de stapel en nam plaats in een kantoortje met een glazen buitenwand. De lucht was kurkdroog en de zon viel te fel naar binnen; buiten een kopieerapparaat en een opbergkast was er niets om de aandacht af te leiden. Anderhalf uur las ik over de subtiele verschillen tussen ‘Kultur’ en ‘Zivilisation’. In die leegte hoorde ik ver weg een ventilator zoemen. De ledigheid van de ruimte zette zich af in mijn geest. Gedachten drongen zich op die het traject van mijn leven reconstrueerden. Ik vroeg me af of ik ergens een verkeerde afslag had genomen. Had ik de zaken niet voortvarend aangepakt, met inzet en kunde? De pasta liet ik me goed smaken. Het deeg lag echter zo zwaar op de maag dat ik me al gauw moe voelde. We keuvelden wat over de Brexit en over het tot dusver geringe vermogen van Europese natiestaten om mee te evolueren met de nieuwe economische wereldorde. Op terugweg van de middaglunch zwol een lichte hoofdpijn aan − thuisgekomen voelde ik me zo afgemat dat ik in slaap viel. Ik werd wakker met het uitzicht op een roodoranje schemerhemel. De hoofdpijn was nu een suizende pijn geworden. Ik wierp een blik op de klok en zag dat het al zes uur ‘s avonds was. Tegen de ondergaande avondzon staken de gebouwen aan de overkant massief en dreigend af − ik voelde hoe een algehele absurditeit zich van mijn leven meester maakte. Het leek alsof ik een roman van Camus was binnengerold. Eigenlijk is deze analyse van het leven in een grote clownshow een sociaaldemocratisch verhaal over arbeiders die zich steeds minder herkennen in hun werk- en leefomgeving. Hun identiteit is versnipperd door de flexibilisering. Hoogstwaarschijnlijk is het clowneske absurdisme juist mogelijk gemaakt doordat de oude sociaaldemocratie is verlaten door links. Dit is eigenlijk ook het hoofdthema van Joker als film, die de ontbinding van de sociale orde toont. In het leven van Joker ontbreken hogere doelen die hem kunnen verheffen of inspireren. Er is geen enkele overkoepelende aspiratie waar hij zich aan kan optrekken of zijn identiteit op een positieve manier mee kan verbinden. Het is ‘ieder voor zich en God voor ons allen’: de film toont een winner takes all maatschappij waarin de lagere klassen weinig waardering voor hun werk ontvangen – ze worden behandeld als inwisselbare tandwieltjes. Mensen die kampen met depressies of andere geestelijke ziektes kunnen al helemáál nergens een relevante, constructieve rol vervullen. In Avondland en Identiteit (2015) beschreef ondergetekende dit als volgt: “Al hebben we er niets aan, we zijn graag even het centrum van de aandacht – in onze vluchtige, narcistische maatschappij lijkt dat het hoogst bereikbare. Denk aan een vissersboot met emmers vol krabben die over elkaar omhoog proberen te klimmen. Als u wilt weten waarom mannen elkaar ‘voor de lol’ afzeiken en vrouwen kattig zijn, is dit het antwoord: de afwezigheid van een sociale ordening of een gedeelde moraal in het licht waarvan het leven zin heeft. Onze samenleving is niet verenigd in een grootse droom, een overkoepelend ideaal of een langetermijndoelstelling. De maatschappijleden beconcurreren elkaar met morele mooidoenerij (ik sponsor de natuur, straatkinderen, bedreigde diersoorten), sociale status (ik ben bevriend met de eigenaar van die hippe uitgaansgelegenheid) en prestigieuze speeltjes (ik heb een Google Glass).” (blz. 50-51) In Joker wordt dit alles gepersonifieerd door acteur Robert de Niro. Hij neemt de rol op zich van de beroepsmatige afzeiker, de talkshow-host die binnenloopt als anderen zich in zijn show voor schut zetten. Hij verpersoonlijkt het Hollywoodeske policor-elitarisme van een gezapige, gevestigde jetset-showbusiness laag die alleen met ironie naar de werkende klasse kan kijken. Het enige positieve wat hieruit opdoemt, is chaos. Het positieve doel van de Joker is chaos, want chaos is zo eerlijk als een loterij: een herstart die nieuwe kansen voortbrengt. Waar de gevestigde orde wegvalt, verliezen de ‘fat cats’ hun privileges en openen zich frisse wegen. Voordat we tot de eindconclusie overgaan nog even terug naar mijn oude tekenleraar. Toen ik zijn lessen volgde op de bovenbouw bracht iemand op een dag Winnie de Poeh ter sprake. De tekenleraar barstte uit in woede. Het was absoluut abominabel en schandalig hoe het commerciële Disney de oorspronkelijke artistieke creatie had opgekocht en vervolgens “versimpeld en verkracht”! De visie van de authentieke kunstenaar was platgewalst door de geldzucht van het grootbedrijf. De beste man kon duidelijk geen goed woord opbrengen voor Disney. Anderhalf jaar later keerde ik terug als ondersteunende kracht met een bijbaan op dezelfde school. De tekenleraar gaf nu les aan een onderbouwklas waarmee letterlijk geen land te bezeilen was. Het regende propjes en tekenmaterialen suisden door de klas – iedereen deed maar wat. De docent probeerde uit te leggen dat de leerlingen een sprookjesdoolhof moesten tekenen maar kon zich nauwelijks verstaanbaar maken. Er was geen spoor van coherentie in de situatie aan te treffen. Ik las de wanhoop in de groeven van zijn gezicht. Toen richtte hij zich op en riep de klas in: “En als je dan niks kunt verzinnen, dan teken je maar iets na van Disney.” Het voelde alsof er een held van zijn sokkel viel. Ik sprak hem naderhand voorzichtig aan en vroeg aftastend of hij over Disney van mening was veranderd. Er straalde een afgematte, uitgebluste indruk van hem af. “Tsja Sid. Op een zeker moment ben je oud – je hebt je strijd gestreden, je bent moegestreden. Dan is het tijd om je idealen over te dragen aan een jongere en meer principiële generatie.” Bedremmeld en vernederd voegde hij hieraan toe: “Ik heb laatst voor mijn jongste zoon nog speelgoed van Disney gekocht…” Dit absurdisme in de onderbouw is doorgedrongen tot de bovenbouw: er staat een artikel in de herinnering dat de leegheid van de hedendaagse politieke partijen bekritiseert. Neem nu de inhoudsloze verkiezingsspot die Nederland gelijkstelt aan een vaas die wordt getaxeerd in het tv-programma Tussen Kunst en Kitsch. Partijen doen steeds minder moeite om hun ideologische leegheid te verbergen. Sommigen houden geen ‘congressen’ meer maar ‘festivals’, met ‘cabaret’ – andere partijen komen niet verder dan verkiezingsspotjes waarin mensen elkaar “Goede morgen!” wensen. Deliberatie, het politieke overtuigingsproces gebaseerd op inspraak en intellectuele arbeid, is vervangen door een ‘volksvermaak’, wat tegelijk neerbuigend is naar het volk. Je straalt uit dat de ideeën op zijn en dat alles al in ‘kannen en kruiken’ is, als je zoiets doet. Maar wie denkt dat we de bodem daarmee hebben bereikt, komt bedrogen uit! We zouden bijna denken dat alle absurditeit wel is verteld en dat er geen voorbeelden meer te vinden zijn… Toen kwam D66-leider Rob Jetten plots in beeld op een partijcongres: “Intussen kunnen de leden in Breda met zijn kartonnen tweelingbroer op de foto en wordt er in de centrale hal een half uur uitgetrokken voor ‘Koken met Rob’. Daarin maakt Jetten met zijn rug naar het publiek een gerecht klaar met courgette en avocado.” En toen viel dit dus uit de lucht: een filmpje op het medium TikTok waarin VVD-fractievoorzitter Klaas Dijkhoff zich presenteert als “afgetrapte cliniclown”, aldus DDS. De essentie van deze voorbeelden is tegelijk de essentie van de Westerse cultuur vandaag: alles aan het Westen dat niet-clownesk is, wordt gepresenteerd als tóch clownesk – alles wat niet clownesk wil zijn wordt neergezet als ‘nazi’. Ooit liet Thierry Baudet aanwezigen op een bijeenkomst luisteren naar klassieke muziek: videobeelden toonden hoe dit voor de bezoekers moeilijk te verdragen was – de onderliggende insteek was namelijk niet ironisch. Het cement in de samenleving is weg: de verschillende werelden vloeien niet in elkaar over maar ‘springen’ in elkaar over, zonder aanloop. Die verspringing is de voeding van het absurdisme. De opvolgende wereld heeft niets gemeen met de wereld waarin je thans bevindt: dit verweesd-zijn maakt dat mensen op zoek gaan naar binding, naar hun wortels en identiteit. Dit zoekproces is bedreigend voor de postmoderne kosmopolieten die de wereld uitsluitend ironisch kunnen bezien: ‘binding’ zoeken mag wel, maar niet met de eigen cultuur en gemeenschap. Enkel ‘nieuwe verbindingen’ mogen – het liefst met het ‘onbekende’ – hoe meer exotisch en niet-Westers, hoe ‘ongevaarlijker’. Want dat is beter dan het eigene. Volg je die weg dan eindig je als eenzame clown – het leven lacht je niet toe, het leven lacht je uit. In dit alles klinken echo’s van het marxisme door: het marxisme ontwikkelde theorieën over de verhouding tussen de onderbouw en bovenbouw – vandaag zien we dat het clownen in beide maatschappelijke lagen hoogtij viert. Noch de libertaire, noch de socialistische profetieën zijn bewaarheid: de synthese is een even clowneske als atomistische toestand – het leven valt uiteen in fragmenten die wegdrijven op een zee van desillusie en absurdisme.”
Zo.
Dan komen we nu bij de uitkomst van dit experiment.
Als je het woord ‘kut’ bent tegengekomen, ben je een beleefd mens.
Als je het woord ‘lul’ bent tegengekomen, moet je je afvragen of je geen tijd te veel hebt.
Als je het woord ‘neuken’ bent tegengekomen, is er echt een steekje aan je los.
En als je bij het woord ‘Sid’ al was gestopt met lezen, zit je een beetje net zo in de wedstrijd als ik: je kent je pappenheimers.
En dan hoop je maar dat het slechts een vuig gerucht van Chris Aalberts is dat deze man aan een baantje bij de Europese fractie is geholpen door Forum voor Democratie.
Want anders wordt het tijd dat Annabel Nanninga de macht gaat grijpen bij die club.
Groet,
JanD
PS. Ik deed nog wel een ‘Briefje’ bij Veronica Inside.
Tijdens de kerstborrel kwam @JnDkgrf langs om zijn briefje voor @WilfredGenee voor te lezen!? “Bij de buren maak je meer kans.” #RadioVeronica #VeronicaInside pic.twitter.com/FqSDms5CZF
— Radio Veronica (@radioveronica) December 23, 2019
Briefje van Jan’ wordt mogelijk gemaakt door vaste maandelijkse donaties via Back me en incidentele giften via Bunq me.