Kritiek op identiteitspolitiek terecht maar hysterisch en overtrokken

07-01-2020 18:44

Zwarte Piet, negerzoen, jodenkoek, genderneutrale wc’s, geachte reizigers, beste mensen, tot slaaf gemaakte mensen, Coentunnel, excuses voor slavernijverleden, het burkaverbod, hoofddoek bij de politie – het zijn zaken die tot verhitte discussies en grote verontwaardiging kunnen leiden. Het zijn onderwerpen waar bijna iedereen een sterke mening over heeft. Het zijn aspecten van een maatschappelijk debat over culturele diversiteit waarbij er een zienderogen grotere kloof ontstaat tussen links (GroenLinks) en rechts (FvD). Het diversiteitsdebat is de opvolger van het debat over multiculturalisme dat er grotendeels mee overlapt. Denken over diversiteit is denken over de (westerse of specifiek Nederlandse) mainstream cultuur om te kijken over er wellicht morele blinde vlekken zijn of schadelijke of schandelijke relicten uit het verleden. Soms is dat het geval, soms niet. En als dat het geval is, dat er een blinde vlek is, of een schandelijk relict, hoe gaan we er dan mee om?

De kern is dat we het individu en niet de groep centraal stellen. U en ik moeten kunnen doen waar we zin in hebben, binnen de grenzen van de seculiere rechtsstaat. Zonder dwang, verwrongen moraal of geestelijke terreur. We zijn immers individuen, geen groepen. Laten we daarom medeburgers steunen die zich willen losmaken uit knellende denkkaders. Zeker ook als ze afstammen van immigranten. (p. 131)

Mannen moeten zelf mogen kiezen al of niet een huidhoedje voor hun eikel te hebben.

Aldus historicus Coen de Jong in de essaybundel Diversiteit, identiteit en de culture wars (Aspekt, 2019). Jammer dat hij niet even expliciet is over enkele van de gevolgen van zijn fraaie uiteenzetting over de essentie van een open samenleving. Het islamitische Haga Lyceum is, net als alle andere orthodox religieuze scholen, een vorm van geestelijke terreur. Om kinderen te vrijwaren van deze dwang, verwrongen moraal en geestelijke terreur moeten we af van dat vermaledijde religieuze onderwijs dat wordt gerechtvaardigd door artikel 23 uit de Grondwet. Als we het individu centraal stellen, moeten we ook niet-medische jongensbesnijdenis verbieden. Mannen moeten zelf mogen kiezen al of niet een huidhoedje voor hun eikel te hebben.

Er zijn van die zaken waar mensen zich ontstellend kwaad over kunnen maken, zowel pro als contra. Dan denk je: ‘Calm down. Word eens rustig!’ De issues waarvoor mensen in de pen klimmen hoeven lang niet altijd de issues te zijn die er werkelijk toe doen. De hysterische toon van de bundel Diversiteit, identiteit en de culture wars is daar een goed voorbeeld van. Wie in dat boek begint te lezen zal de indruk krijgen dat in Nederland zo’n beetje een burgeroorlog woedt of dat wij aan de rand ervan staan. Maar ook dat het met de politiek in Nederland dramatisch slecht gesteld is. Het bontst van alle bijdragen aan deze bundel maakt historicus Sid Lukkassen het, die elk gevoel voor proportionaliteit kwijt is. Nu lijkt het misschien of ik het oneens ben met het boek, maar dat is niet zo: ik ben het eens met een groot deel van de in het boek aan de orde gestelde problemen. Ik verschil echter van mening als het gaat om de inschatting van de ernst van de problemen én over een aantal van de genoemde of gesuggereerde oplossingen. Enfin, het is van belang om secuur naar de analyses te kijken en niet zomaar wat te roeptoeteren of het boek ongelezen te veroordelen vanwege een vooroordeel over de auteur(s). Handen uit de mouwen dus.

Diversiteit, identiteit en de culture wars is een bundel essays onder redactie van filosoof en FvD-politicus Paul Cliteur en historicus en Aspekt-uitgever Perry Pierik, die beiden ook een eigen bijdrage aan de bundel leverden. In de inleiding van Cliteur en Pierik uiten de auteurs hun ongenoegen over de mode van diversiteit in de maatschappij en politiek. Hun ergernis richt zich met name op de ongedifferentieerdheid van het diversiteitsbegrip. In de politiek geldt dat diversiteit iets goeds is. Maar diversiteit van wat? En dat is waar de schoen wringt: wat voor diversiteit willen wij in de samenleving en wat is het criterium om te bepalen welke diversiteit goed is? Het lijkt momenteel of het links-politieke kamp van mening is dat alle diversiteit goed is, behalve dan rechtse diversiteit, want dat neigt, volgens links, naar racisme en fascisme. Het politieke discours over diversiteit (blijkens bijvoorbeeld de zwarte piet-discussie) is verhit en mensen luisteren niet graag naar elkaars argumenten. Zo hebben mensen een mening klaar over het onderhavige boek omdat het geschreven is vanuit rechts-conservatieve hoek. Nu klopt het dat de meeste auteurs een soort van rechts-conservatieve signatuur hebben, maar in een gezond politiek debat is dat irrelevant. Het gaat erom te kijken wat de argumenten zijn die worden aangedragen. Kritisch denken is veel werk en vereist handwerk (lezen) en denkwerk (reflectie).

Er is een groot probleem met het omhelzen van ongedifferentieerde diversiteit:

‘diversiteit kan slaan op ideologische diversiteit, politieke diversiteit, religieuze diversiteit, etnische diversiteit, linguïstische diversiteit, culinaire diversiteit, seksuele diversiteit – de mogelijkheden zijn eindeloos’,

aldus Cliteur en Pierik (p.8). De auteurs leggen uit:

‘Alle landen op de wereld kennen een Wetboek van Strafrecht. In dat Wetboek van Strafrecht vinden we een codificatie van gedragingen die de makers van dat wetboek willen ontmoedigen: verkrachting, moord, doodslag, fraude, discriminatie, babybesnijdenis, laster en smaad – dat proberen fatsoenlijke samenlevingen uit te bannen. Maar een samenleving mét verkrachting, moord, doodslag, fraude, discriminatie, babybesnijdenis, laster en smaad is namelijk ‘diverser’ dan zonder. Toch willen we dat soort ‘diversity’ niet.’ (p. 8)

De opsomming van de auteurs is trouwens op één punt opmerkelijk: babybesnijdenis is in de meeste landen wél toegestaan, zolang het maar jongens betreft met islamitische of joodse ouders. In het kader van religieuze diversiteit wordt de bescherming van kinderen even opgeheven en mogen de besnijders hun gang gaan.

Cliteur en Pierik wijzen erop dat het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (1950) de mate van diversiteit juist beperkt. Het EVRM stelt, op ideologische gronden, namelijk een verlicht humanisme een normatief kader waarbinnen diversiteit kan bestaan. Wellicht zouden we deze vorm van diversiteit, ‘EVRM gereguleerde diversiteit’ kunnen noemen. Ik zou hier kunnen stoppen, want dat is de kern van waaruit de spraakverwarring is voortgekomen. Als we het met elkaar (dus politiek links en rechts) eens zijn over het feit dat diversiteit OK is zolang die zich geheel binnen het EVRM afspeelt, dan is alles weer pais en vree en kunnen we ons gezamenlijk bezighouden met zaken die echt belangrijk zijn: het afwenden van de ecologische crisis.

Lukkassen haalt er werkelijk van alles bij voor zijn stelling dat in Nederland de beschaving op instorten staat: ‘Tot slot is het verleidingsspel voor veel mannen eigenlijk niet leuk.’ (p. 33). Wat is dat voor opmerking? Waar komt die vandaan? Is het eigen ervaring, gedeelde Stammtisch-ervaring of is het wetenschappelijk onderzocht? En, stel dat het zo is, was het dan ooit beter (zo ja, wanneer dan?) en is het elders beter? Enfin, voor Lukkassen is dit het zoveelste bewijs dat er sprake is van een ‘doodsdrift in het huidige Europa’ in een ‘hopeloze tijd’. Lukkassen is nog steeds totaal verslingerd aan het sprookje van Spengler over de ondergang van het Westen door verweking van de cultuur. Lukkassen heeft geen boek nodig, maar een flinke emmer koud water.

Gelukkig vind ik bij het essay van Cliteur meer argumentatie. Cliteur begint met een – mijns inziens hartverwarmend – citaat uit het regeerakkoord 2017-2021:

‘In Nederland is iedereen gelijkwaardig en heb je de vrijheid om te houden van wie je wilt en om zichtbaar jezelf te kunnen zijn. Waar die vrijheid wordt beknot, er gediscrimineerd wordt of zelfs mensen niet veilig zijn, treedt de overheid actief op.’

Ik lees dit als dat de overheid serieus werk maakt van bestrijding van alle vormen van discriminatie. Ik denk direct aan het recht op afvalligheid voor moslims en de mogelijkheid voor moslims om te trouwen met wie ze willen, inclusief mensen van hetzelfde geslacht. Ik denk aan het bestrijden van seksisme in het leger en bij de politie. Aan het bestrijden van jongensbesnijdenis. Aan het bestrijden van gedwongen uithuwelijking. Maar met de uitvoering van dit beleidsvoornemen gaat het mis, volgens Cliteur:

‘De overheid begint met ronkende taal over gelijkwaardigheid, de vrijheid om te zijn wie je wil zijn, beloftes over actief optreden, maar dat optreden richt zich niet op de groep waarvan de homoseksuelen het meeste te duchten hebben [namelijk moslimmannen, FB].’ (p. 42)

Politicus Geert Wilders die, zoals bekend, de islam en moslims bekritiseert, is hiervan een voorbeeld. Wilders bekritiseert moslims vanwege hun homofobie en discriminatie van homo’s (en afvalligen en vrouwen en ongelovigen), maar ondanks dat Wilders’ woorden in lijn liggen met het regeerakkoord om als overheid actief op te treden wanneer er sprake is van discriminatie, wordt Wilders zelf beschuldigd van racisme en discriminatie en intolerantie. Cliteur: ‘Ineens zijn dan dader en slachtoffer omgewisseld.’ (p. 43). Dit is een voorbeeld van de verblinding door politieke affiliatie. Doordat Wilders is ingedeeld in een bepaald vakje op het politieke speelveld, wordt er door tegenstanders niet meer gekeken naar wat hij zegt, immers alles wat hij zegt is bij voorbaat al fout. Dat is geen constructieve vorm van dialoog. (Groen)Links moet onder ogen durven zien – hoe pijnlijk dat voor het eigen (on)gelijk dan ook is – dat Wilders een goed punt heeft met zijn kritiek op homofobie in de islam. Cliteur heeft enig cynisme opgedaan in zijn teleurstelling over het gebrek aan politieke wil om dit probleem onder ogen te durven zien en bereid te zijn er wat aan te doen:

‘Die actieve overheid hoeft namelijk niet meer te presteren op punten waarop het lastig is resultaten te boeken. En aanschuiven aan de ‘Iftar’ is eenvoudig, leuk bovendien, en het vermanend toespreken van de burgerij over discriminatie is ook niet zo moeilijk. Maar Marokkaanse jongeren in het gareel krijgen is heel lastig en onze politie slaagt daar dan ook totaal niet in.’ (p. 43)

Cliteur analyseert identiteitspolitiek en hij begint met een verhelderend onderscheid:

‘Identiteitspolitiek is gebaseerd op: (i) een morele kritiek op reële misstanden in de wereld (althans ten dele reëel) en (ii) een strategie waarmee men deze misstanden wil bestrijden.’ (p. 54)

Van Paul Cliteur geloof ik dat hij punt (i) meent: dat hij oprecht tegen discriminatie is, van vrouwen, homoseksuelen, mensen met een geloof of mensen met een niet-Nederlandse achtergrond. Cliteur is een fel voorstander van mensenrechten, met name de klassieke mensenrechten, zoals hij dat in talloze boeken heeft betoogd in bijvoorbeeld De filosofie van mensenrechten (2000). Echter, en ik vermoed dat dit een blinde vlek van Cliteur is, een deel van de rechtse achterban (PVV en FvD) denkt over de gelijkwaardigheid van mensen niet hetzelfde.

Ik zou nog een derde element willen toevoegen aan de twee punten van Cliteur, namelijk (iii) een inschatting van de ernst van het probleem. Mensen kunnen van mening verschillen hoe ernstig het probleem is. Ik zie bijvoorbeeld het probleem wel, maar wanneer ik uitzoom en naar Nederland kijk dan zie ik dat het in Nederland in menig opzicht beter gaat dan ooit. We leven in een (grotendeels) egalitaire, gelijkwaardige samenleving met een enorme mate van diversiteit en mogelijkheden tot zelfontplooiing en maatschappelijke participatie. Op allerlei indices scoort Nederland historisch en geografisch ontstellend hoog. Nederland was het eerste land waar het homohuwelijk werd gelegaliseerd. De acceptatie van homoseksualiteit in Nederland is groot (behalve dan in orthodox christelijke, islamitische en joodse kringen). Er zijn wel problemen in Nederland, maar die moet je wel in het juiste perspectief zien. In hun tomeloze boosheid en frustratie zijn de auteurs, met Lukkassen voorop, het perspectief uit het oog verloren, wat niet wil zeggen dat zij geen punt hebben. Cliteur is de redelijkheid niet helemaal uit het oog verloren, hij schrijft:

‘de taal waarvan de identiteitspolitici zich bedienen is misleidend. Niet hun idealen zijn verkeerd (emancipatie van achtergestelde groeperingen), maar het vocabulaire dat zij hanteren om hun politieke doelstellingen te verwoorden is verkeerd gekozen.’ (p. 57)

Een bezwaar van identiteitspolitiek volgens Cliteur is de erosie van het nationaal verband. Doordat mensen zich primair identificeren met een smalle (achtergestelde) groep – nieuw tribalisme – staat de nationale identiteit niet meer voorop. Dit kritiekpunt van Cliteur is een bruggetje naar een ander kritiekpunt van hem (en van de FvD en PVV): de Europese Unie. In de EU wordt de nationale identiteit opgelost in een groter verband. Persoonlijk vind ik dit juist een pré, maar ik begrijp de scepsis hierover.

Ik dank de niet bestaande God dat ik in Nederland anno nu leef, maar wel als mens en niet als varken.

Cliteur somt een aantal in zijn ogen vermaledijde punten van identiteitspolitiek op. Zoals de verandering in het onderwijs en de aandacht voor de zwarte bladzijden uit de vaderlandse (pardon: nationale) geschiedenis. Cliteur schrijft: ‘studenten, aankomende intellectuelen, wordt geleerd dat hun eigen cultuur iets is om zich voor te schamen.’ (p. 64) Ik vind inderdaad dat er veel in de eigen cultuur zit om te bekritiseren (maar nog meer in andere culturen) – maar er zijn wel degelijk zaken om wel trots op te zijn zoals de liberale abortus- en euthanasiewetgeving.
Als ik denk aan de historische Nederlandse cultuur dan zie ik intolerantie (al was die in omringende landen nog erger), kolonialisme, christendom, discriminatie (van vrouwen), gebrek aan democratie, geen aandacht voor allerlei hulpbehoevenden, gebrek aan mensenrechten en de monarchie. En, in de moderne tijd: milieuvervuiling, grote multinationals die mensen uitbuiten en milieuschade veroorzaken en de onnoemlijk grote bio-industrie. Gezien deze punten schaam ik me om Nederlander te zijn en terecht! Tegelijkertijd laaf ik mij aan de Nederlandse (en aan de internationale) cultuur. Dus: ik dank de niet bestaande God dat ik in Nederland anno nu leef, maar wel als mens en niet als varken. Geschiedenis is überhaupt iets waar we ons als mens voor moeten schamen – om dat toe te lichten: er is veel in de geschiedenis om niet trots op te zijn, dingen die moreel afkeurenswaardig zijn, ook al heb jij daar geen enkele schuld aan. Cliteur – en anderen in de bundel – hekelen deze westerse zelfhaat. Maar wat wordt er precies mee bedoeld? Ik haat alle vormen van onderdrukking waar Nederland zich schuldig aan heeft gemaakt en zich nog steeds schuldig aan maakt. Ik haat de bio-industrie en iedereen die er aan meewerkt. Maar ik ben tegelijkertijd blij om in Nederland te leven en ik wil eraan werken om Nederland een nog beter land te maken met minder slachtoffers.
Cliteur is toch ook wel diep afgedwaald in de krochten van cynisme, wellicht door het doldrieste roeptoeteren van Lukkassen en Baudet:

‘Er zal een grote omslag in het denken moeten plaatsvinden en westerse intellectuelen zullen weer moeten gaan kiezen voor westerse democratische rechtstaten en niet meer voor de krachten die alles in het werk stellen deze te vernietigen.’ (p. 72)

Zo krijg je het gevoel in een door geweld en terreur geteisterd Afghanistan te wonen terwijl we in het statistisch vredelievende en welvarende, goed georganiseerde, tolerante Nederland wonen.

Cliteur is een liberaal democratisch nationalist, helaas zijn lang niet alle nationalisten liberaal democraten. De nationale staat, zo betoogt hij, is ‘een gemeenschap van mensen die op een stuk grond wonen’ en ‘een democratische rechtsstaat willen vestigen’ en deze ‘verdedigen tegenover iedereen die de waarde ervan wil betwisten.’ (p. 73) Oké, maar hoe zit het dan met nationale staten die geen democratische rechtsstaten zijn? En hoe zit het met mensenrechtenschendingen (of breder gezegd: slachtoffers) in landen die wel een democratische rechtsstaat zijn? Ik denk dat ik hierover van mening verschil met Cliteur. Ik ben een kosmopoliet. Ik ben niet enkel Nederlander en ik geloof niet in staten. Natiestaten zijn historisch contingente eenheden die wellicht makkelijk zijn om zodanig te organiseren dat er zo min mogelijk slachtoffers zijn. Want dat is waar het om gaat: we moeten ons als mensheid zo organiseren dat er zo min mogelijk slachtoffers vallen. En ja, ik weet ook dat zoiets utopisme is en dat natiestaten een pragmatische noodzaak zijn om hier vorm aan te geven. Maar, in tegenstelling tot Cliteur, zie ik in de Europese Unie de mogelijkheid om minder slachtoffers te maken door mensenrechten in een groter verband te implementeren (zoals het homohuwelijk) en vanuit daar over de wereld uit te rollen.

Cliteur benadrukt de noodzaak van een ‘identitaire oriëntatie op de eigen natiestaat’ (p. 74) Nu struikel ik over het woord ‘identitair’. Het woord betekent letterlijk op identiteit gericht. Er lijkt dus niets mee aan de hand. Echter, identitaire bewegingen zijn dikwijls extreemrechtse en extreem nationalistische bewegingen met een discriminatoir (anti-buitenlander) ressentiment. Nu weet ik zeker dat Cliteur bij hoog en bij laag zal beweren dat hij de term zo niet bedoelt, maar als dat zo is, is het verre van handig om dit woord te gebruiken. Identitair is een signaalwoord, te vergelijken met het woord ‘boreaal’ dat Baudet gebruikte in zijn notoire verkiezingsspeech. Vooral als politicus (en filosoof) moet je op je woorden letten. Cliteur flirt in zijn herhaaldelijk gebruik van het woord identitair met extreem rechts, terwijl hij zelf beweert voor een nationalistisch georiënteerd liberaal democratisch burgerschap te pleiten.

Het maakt de bundel er ook niet beter op dat Theo Francken en David Dessin in een extreem slecht geschreven opstel een lans breken voor het christendom en zelfs voor een soort herkerstening van Europa. Cliteur is een uitgesproken atheïst en criticus van religie, zoals blijkt uit zijn boek Het atheïstisch woordenboek (2015). Hoe kan het dan dat een dergelijk pleidooi is opgenomen in de bundel waarvan Cliteur zelf redacteur is? Francken en Dessin zien kathedralen en kerktorens als ‘symbolen van onze prachtige Westerse beschaving’ (p. 229). Cliteur moet op vakantie geweest zijn toen dit essay werd ingediend, dat kan niet anders. Ik zie kerken als religieuze symbolen van achterlijkheid, onderdrukking, antidemocratie, patriarchisme en wat al niet meer. Hoewel ik kerken architectonisch kan waarderen, roepen ze primair walging bij mij op. De auteurs fulmineren tegen het moderne onderwijs (onderwijs dus dat zich na eeuwen van onderdrukking door de kerk eindelijk, sinds mei ’68, heeft bevrijd van de knoet van de kerk) – al is de zogenaamde pacificatie uit 1917 waarbij zowel openbaar als religieus onderwijs door de staat bekostigd wordt nog steeds een schandvlek voor de liberale democratie:

‘De geschiedenis van onze beschaving mag geen bron van trots meer zijn, enkel nog van schaamte, een bron van racisme, xenofobie en het “patriarchaat”.’ (p. 241)

Als docent is dit inderdaad wat ik mijn studenten leer! Maar ik leer hen ook de mooie dingen: het ontstaan van mensenrechten, individualisme, liberalisme, socialisme, democratie, emancipatie, ontvoogding van religie en wetenschap en techniek.

Ik ben er ook niet zeker van of Marx himself wel helemaal politiek correct is voor alle LHBTQenz

Rechtsfilosoof Afshin Elian benadrukt de problemen van immigratie. Ten eerste de vraag voor hoeveel immigratie er in Nederland, en andere westerse landen, nog plaats is de komende decennia – waarin een toenemende stroom van immigratie uit niet-westerse landen te verwachten is. En ten tweede de vraag of er voldoende sprake is van integratie van immigranten in Nederland zodat er sprake kan zijn van een gedeeld democratisch burgerschap. Dat zijn prima vragen. Elian besteedt echter ook nog flink wat aandacht aan ideologische literatuurkritiek, zoals die op dit moment vooral in de Verenigde Staten woedt, waarbij het onderwijsaanbod – dat wil zeggen welke auteurs worden bestudeerd – wordt gemeten aan hedendaagse maatstaven van inclusiviteit en recht. Het moge duidelijk zijn dat veel van de literatuur daaraan niet voldoet, zoals slavernij, vrouwenonderdrukking, een standenmaatschappij en uitsluiting van homoseksuelen. Dat is allemaal waar en het lijkt mij ook goed om je daar als lezer van bewust te zijn, maar het lijkt mij dat het idioot is om censuur te plegen op het bestuderen van de geschiedenis door politiek incorrecte werken te weren. Dat is gelukkig ook wat Elian bepleit: niet het canon censureren.

Terzijde vraag ik me dan af of de ideologische drammers zich ervan bewust zijn dat geschriften als de Bijbel en de Koran niet politiek correct zijn en volgens hun eigen logica dan ook uit het curriculum geweerd moeten worden. Nu ik hier toch over nadenk: ik ben er ook niet zeker van of Marx himself wel helemaal politiek correct is voor alle LHBTQenz. Het zou zo maar kunnen dat Marx niet door de beugel kan. Trouwens – ik associeer nog even door – van Michel Foucault, een held in de ogen van de links ideologische drammers, is bekend dat hij misogyn was en vrouwen weerde bij zijn colleges. Foucault dan ook maar in de ban? Om te voorkomen dat de conclusie van Elian (en mij) gemist wordt: prima om kritiek te hebben op allerlei denkers, maar het is pertinent verkeerd om je alleen te beperken tot denkers die volkomen in jouw straatje passen. Mensen kunnen in hun ideologische gelijk helemaal doorslaan. Ik moet ook denken aan een kennis die een heuse vega-fundamentalist is en die eigenlijk alleen contact wil met vegans, maar ook alleen naar muziek van vegans wil luisteren of boeken van vegans wil lezen. Als je je belevingswereld beperkt tot alleen vegans, dan kijk je wel door een zeer nauwe koker naar de werkelijkheid.

Ik heb trouwens al eens eerder betoogd dat ik wel degelijk islamofoob ben: ik ben bang voor de islam.

‘Je kunt niet met iemand in hetzelfde huis wonen als je weet dat die persoon je wil vernietigen’ (p. 99) schrijft Darya Safai in een vlammend betoog over haar verbazing over de westerse blindheid voor het gevaar en de intolerantie van islam. Safai is gevlucht uit een theocratische dictatuur en zet zich thans in het westen in voor vrouwenrechten. Even verder schrijft ze: ‘Wie de islam bekritiseert, mogen we niet wegzetten als islamofoob, maar moeten we toejuichen.’ (p. 110) Deze uitspraak vergt toch enige nuance: het gaat erom of de kritiek op de islam gerechtvaardigd is en of de kritiek zelf in overeenstemming is met morele waarden als de mensenrechten. Maar inderdaad lijkt de communis opinio heden ten dage dat islamkritiek een vorm van islamofobie of racisme is. Ik heb trouwens al eens eerder betoogd dat ik wel degelijk islamofoob ben: ik ben bang voor de islam. Wie deze angst wegwuift moet maar eens een kopie van de beruchte Mohammedcartoon achter het raam van zijn auto plakken… Ik citeer haar krachtige conclusie in extenso:

‘Elke vorm van naïviteit over het islamisme en de islamitische wereld zou onze samenleving fataal kunnen worden. De islam blijft zich verspreiden en is blijkbaar niet te stoppen. Daarom moeten we ons er meer vastberaden dan ooit tegen verzetten.’ (p. 110)

Het is een onbegrijpelijke kronkel dat linkse politieke partijen die altijd zijn opgekomen voor de rechten van vrouwen en homoseksuelen, nu ook moslims omarmen en zich daardoor niet verzetten tegen intolerantie tegenover vrouwen, andersdenkenden en homo’s. Religiekritiek is niet links of rechts. Links en rechts in de politiek zijn het, in theorie althans, eens over mensenrechten en elke ideologie die moeite heeft met mensenrechten is derhalve door beide te bekritiseren, dus ook islam, orthodox christendom en jodendom.

De auteurs van deze bundel vormen een divers en multicultureel gezelschap. Ze voldoen aan alle eisen die door de multiculti’s worden gedicteerd: vrouwen, mannen, jong en oud, allochtonen, ex-moslims en er is vast een auteur die tot de LHBTQ-community behoort. Ook mocht Pamela Pinas, een boze student en blogger met conservatieve politieke voorkeuren, een opstel schrijven. Volgens haar is Nederland in 2019 op een nachtmerrie:

‘Academici en leraren zijn veranderd in activisten en doen er alles aan om leerlingen en studenten over te halen progressief te blijven of te worden […]’ (p. 139).

Er wordt door haar niet verwezen naar bronnen waaruit dit blijkt. Het lijkt me dat zij haar mening baseert op persoonlijke ervaringen en wellicht op verhalen van andere studenten. De vraag is of dit veralgemeniseerd mag worden. Ik voor mijzelf in ieder geval beamen dat voor mij wel geldt dat ik een docent ben die activist is en ‘er alles aan doet om leerlingen en studenten over te halen progressief te blijven of te worden’ – al hangt dat natuurlijk af van wat men onder progressief verstaat en wat je onder ‘alles doen’ verstaat. In mijn filosofiecolleges besteed ik aandacht aan vrouwenrechten, homorechten, mensenrechten, dierenrechten, mondiale rechtvaardigheid, klimaat- en milieuproblematiek. Ik doe dat niet op een abstracte manier: ik geef de best mogelijke argumenten om te zorgen dat studenten ook voor al die zaken zijn. Mijn doel is om studenten pro homorechten te maken en om hen actief te laten zijn voor het klimaat en om hen veganist te maken. Ik kan (en wil) hen niet dwingen, maar ik gebruik zowel logica, overtuigingskracht als retorica om hen te beïnvloeden. Niet dat ik veel succes heb trouwens. (O ja, en ik probeer studenten natuurlijk ook atheïst te maken.)

Publicist Renzo Verwer heeft een interessante journalistieke bijdrage aan de bundel met een casus over een kinderboek over Suriname uit de Openbare Bibliotheek in Amsterdam (OBA) dat na een klacht over discriminatie werd verwijderd van de open afdeling naar het depot. Verwer schrijft:

‘Maar wat nu, vroeg ik me af, wanneer een groep mensen zich aan de koran stoort, aan Gerard Reve of aan een boek van Robert Vuijsje over negerinnen? Worden die boeken dan ook verwijderd?’ (p. 168).

Goede vraag! Welke boeken moeten er in het open depot staan? Alleen boeken waaraan niemand (nog) aanstoot heeft genomen? Er zullen vast ook anti-homoboeken zijn of orthodox religieuze kinderpropaganda. Een openbare bibliotheek moet keuzes maken wat ze hun lezers aanbieden. En ik vertrouw er op (of hoop) dat de bibliothecarissen (en uitgevers) een burgerschapsideaal hebben en geen vuige propaganda tentoonspreiden. Dat gezegd hebbend vind ik niet dat alle (kinder)boeken politiek correct hoeven te zijn. De OBA wil geen klachten en kiest voor verbergen. De vraag van Verwer is terecht: wie bepaalt welke boeken er verborgen worden gehouden? Verwer gaat ook op onderzoek uit in boekhandels. Er zijn nogal wat boekhandels die een linkse signatuur hebben en (sommige) boeken weren uit hun assortiment. Ik vind het interessant om daarover te lezen. Dan zijn internetboekhandels een prachtige uitkomst: daar zijn (bijna) alle boeken te verkrijgen en hoeft een boekhandelaar geen selectie voor inkoop te selecteren. Als bibliofiel vind ik het uit eigen ervaring nogal meevallen wat er in Nederlandse boekhandels te koop is. Islam-kritische boeken vind je in de meeste grotere boekhandels en ook de boeken van uitgeverij Aspekt zijn bij Scheltema in Amsterdam verkrijgbaar. Mijn eigen boeken zijn doorgaans heel wat minder makkelijk verkrijgbaar.

Wijsbegeertestudent Jesper Jansen doet een interessante duit in het zakje met zijn analyse van het in Nieuw Zeeland, Australië en het Verenigd Koninkrijk verboden manifest The Great Replacement: towards a new society van de massamoordenaar Benton Tarrant die op 15 maart 2019 vijftig moslims in twee moskeeën in Christchurch doodschoot. Jansen begint met een algemene duiding van het manifest:

‘een ratjetoe van nationaalsocialistische talking points, etnisch-nationalistische obsessies, puberaal gedweep met nihilistische “Kriegsphilosophie-romantiek” en autistisch-adolescente grootspraak om zijn moordlust recht te praten.’ (p. 200)

Tarrant blijkt een demografisch terrorist die de blanke demografie intact wil houden en vreest dat de blanke bevolking plaats zal moeten maken voor niet-blanken (the replacement). Tarrant ziet zichzelf als een accelerationist die een burgeroorlog voor etnische zuivering van buitenlanders wil bespoedigen. Hij is niet zozeer anti-moslim, maar pro-blank:

‘Aangezien het hem primair om het voorkomen van “de ondergang van het blanke ras” te doen is, had hij zich ook op een zwarte wijk, een zwarte kerk of een zwarte school kunnen richten.’ (p. 208)

Hij koos echter voor een moskee omdat dat ‘maximale sociale en geopolitieke spanning zou opleveren.’ (p. 208) Nu ik erover nadenk is de misdaad van Tarrant een vorm van een boekpresentatie. Door zijn daad maakt hij reclame voor zijn manifest. Zonder zijn actie zouden slechts enkele van zijn maten het gelezen hebben, nu krijgt het document wereldwijd aandacht. Toch denk ik dat het belangrijk is om het document goed te bestuderen en serieus te nemen, zoals Jansen doet.

‘Mensen als Tarrant [en Breivik – FB] kunnen redelijkerwijs beschouwd worden als de etnisch-nationalistische tegenhanger van de gewelddadige islamist.’ (p. 213)

Identity politics zal zorgen dat ‘de blanken’ zich ook gaan organiseren” (p.224)

Aldus Jesper Jansen die vreest voor de ‘tribale normen’ die zullen volgen. Het lijkt erop alsof bij Forum voor Democratie al sprake is van een tribale organisatie rondom blanke cultuurchristenen.

De bundel sluit af met een wat saai maar weldoordacht opstel door de nestor van het democratisch (wereld)burgerschap, Wim Couwenberg (oprichter van het blad Civis Mundi), waarin hij pleit voor democratisch burgerschap. Couwenberg is in december 2019 op 93-jarige leeftijd overleden. Hij pleit voor een

‘democratisch burgerschapsbesef tezamen met een ontwikkeld nationaal identiteitsbesef waardoor de inwoners zich als (staats)burgers actief betrokken voelen bij het wel en wee van hun land.’ (p. 245)

‘Ook de vraag hoeveel migratie een land verwerken kan zonder al te zeer aan eigen culturele identiteit in te boeten die lange tijd volstrekt taboe was, is nu bespreekbaar geworden.’ (p. 262)

Volgens Couwenberg komt dit door het stormachtige politieke optreden van Pim Fortuyn. Weliswaar zijn de vragen gesteld hoeveel immigranten Nederland aan kan en hoe integratie tot democratisch burgerschap bewerkstelligd kan worden, maar er is nog steeds geen antwoord op gekomen. Behalve dat aan de rechterkant van het politieke spectrum stemmen opgaan om de grenzen te sluiten (en, nog rechtser, om buitenlanders weer het land uit te zetten).

‘Diversiteit is mooi maar we hebben wel een bindmiddel nodig om al die verschillende mensen en culturen bij elkaar te brengen en echt harmonieus en vredevol samen te laten leven’ (p.108-109),

schrijft Safai.

Diversiteit, identiteit den de ‘culture wars’ is terechte kritiek op het doorgeslagen identiteitsdenken, maar de hysterische toon die in deze bundel wordt aangeslagen lijkt me zwaar overtrokken en disproportioneel. Bovendien hebben de social justice warriors een punt om aandacht te geven aan emancipatie van minderheidsgroepen, alleen de manier waarop ze dat doen is lang niet altijd consistent liberaal-democratisch en dat is waar de critici van diversiteitspolitiek een goed punt hebben. Ik zeg het nog maar een keer voor de piskijkers van beide zijden: Nederland is een grotendeels gerealiseerde utopie, een paradijs op aarde. We moeten de puntjes op de ‘i’ zetten en zorgen dat iedereen zich in vrijheid kan ontplooien en dat de vrijheid en veiligheid van iedereen gewaarborgd wordt, maar dat zijn zaken die tot de mogelijkheden van politiek beleid behoren. Daar moeten we toch samen uit kunnen komen. Het is zaak om goed te reflecteren op datgene wat ons bindt en waarom. Het is niet de geschiedenis, het is niet de taal, het is de wil om samen te leven in vrijheid en vrede.