‘Opa, vertel eens wat over het kalifaat?’

05-02-2020 12:59

Ik maakte me zorgen om mijn kleinzoon Hamid. Ik bedoel, een jongen van drie die liever met de poppen van zijn zusje speelt dan met het niet van echt te onderscheiden klapperpistool dat hij van zijn liefhebbende, zorgzame oppasopa heeft gekregen, dat is toch geen goede moslim? Je hoefde geen professor te zijn om te zien dat het een homo zou worden. Een flikker. Een palenlaaier. Een ruggetuffer. Een bruinwerker. Een poepstamper. Daar wisten we in het kalifaat wel raad mee. Ondersteboven van het hoogste gebouw!

Het was allemaal de schuld van zijn ouders. Totaal verkaast. Achmed, mijn zoon, liet zijn vrouw gewoon zonder sluier lopen. Geen burka, geen nikaab, zelfs geen hoofddoekje. De schande! En dat was nog niet eens het ergste, ze had ook gewoon een baan. Een baan! Ze werkte! Dat doet een nette moslima toch niet! Daarom moest ik als oppasopa opdraven. Omdat zij haar islamitische moederplicht niet deed. Ze vonden dat ik toch tijd genoeg had. Ik had immers geen werk, ik had nergens voor geleerd. Dat was trouwens niet waar. In het kalifaat was ik een veelgevraagd folteraar en executeur. Allemaal zelf geleerd. Autodidact. Oefening baart kunst. Ik kon er toch ook niks aan doen dat er in Nederland geen vraag is naar mijn kwaliteiten! Maar dat komt nog wel, wacht maar…

Ik heb me weleens afgevraagd of het mijn schuld was dat mijn zoon zo verwesterd is. Ik heb hem toch hard genoeg aangepakt. Ik heb echt geprobeerd om de liefde voor Allah en de Profeet bij hem erin te rammen. Op het laatst zelfs met een honkbalknuppel. Maar het hielp niet. Onbegrijpelijk.

En dus zat ik in de flat van mijn zoon en zijn vrouw moedertje te spelen. Pappa en mamma hadden het te druk met hun dikke baan. Hoe ze aan werk waren gekomen met hun Marokkaanse achternaam was me overigens een raadsel. Nou ja, het zou de wil van Allah wel zijn geweest. Zo kon ik misschien nog proberen een echte moslim van hun kind te maken. Helaas mocht ik geen geweld gebruiken. Dat vonden zijn ouders niet goed. Dat zou niet goed zijn voor het tere kinderzieltje. Wat waren het toch een kaaskoppen geworden! Ze waren net zo weekhartig als de echte Nederlanders. Toen ik met van bloed druipende handen uit het kalifaat terugkwam kreeg ik maar zes jaar, waar vier vanaf gingen wegens goed gedrag. Dat was voor deelname aan een terroristische organisatie. Meer konden ze niet bewijzen. Nee, natuurlijk kun je niks bewijzen in Nederland. Daarvoor moet je in Irak en Syrië wezen. Dáár liggen de bewijzen, dáár zijn de getuigen. Maar oh jee, daar hebben ze de doodstraf en dat is niet humaan. Of zo. Wat een slappe hap, daar kun je toch geen respect voor hebben! Geen wonder dat ze hier geen orde kunnen handhaven. Al die zogenaamde menselijkheid was niets anders dan decadentie. Wat dit land nodig heeft is de sharia.

En wie ook een beetje sharia kon gebruiken was mijn kleinzoon Hamid. Ik zat me dood te ergeren als ik hem zag spelen met het poppenhuis van zijn zusje. Een van de poppen was duidelijk een nicht, waarschijnlijk voor de diversiteit.

‘Dat is geen echte man,’ zei ik tegen Hamid, ‘die moet je van het dak afgooien.’

‘Neeeee,’ riep hij, ‘dat is niet aardig!’ En hij begon te huilen, de kleine homo. Het liefst had ik hem verrot geslagen.

Ik wou dat hij eens voor me kwam staan en zei: ‘Opa, vertel eens wat over het kalifaat.’ Dan zou ik hem verteld hebben wat opa had gedaan. Hoe opa bij road blocks stond om sji’itische vrachtwagenchauffeurs te vragen op welke manier ze het gebed deden. En als ze niet het goede antwoord gaven, dan gaf opa hen een nekschot in de berm. Das waren noch Zeiten! En ik zou verteld hebben wat opa, en niet te vergeten oma, deed met buitgemaakte christen- en Yezidi-meisjes. Als hij dát had gehoord was hij gelijk genezen van zijn homoseksualiteit.

Maar hij vroeg nooit naar het kalifaat. Hij interesseerde zich alleen voor haute couture, binnenhuisarchitectuur en Griekse beeldhouwkunst. Gelukkig hebben wij een spreekwoord: ‘Als Mohammed, vrede zij met hem, niet naar de berg komt, dan de berg wel naar Mohammed, vrede zij met hem.’ Dus riep ik hem bij mij.

‘Hamid,’ zei ik, ‘Hamid, kom eens bij opa.’

Gehoorzaam kwam hij voor mij staan. Soms wou ik dat hij eens stout was of op z’n minst ondeugend, dan kon ik tegen hem toornen en tieren vanuit mijn woeste baard. Maar hij was zo lief en zo zoet als een meisje. Hij droeg ook binnenshuis de rubberen laarsjes van zijn zusje, omdat hij de kleur zo mooi vond. Roze. Gatverdamme!

‘Hamid, weet jij wat een homo is?’

Hij schudde langzaam zijn hoofd, terwijl hij mij met grote, bange ogen bleef aankijken.

‘Een homo is een hele stoute jongen die liever met de poppen van zijn zusje speelt dan met het mooie klapperpistool van zijn opa.’

Hij keek me versteend aan, bevangen door angst.

‘Wil je weten wat we in het kalifaat met homo’s deden?’

Hij knikte zachtjes van ja. Hij durfde gewoon geen nee te zeggen.

‘Kom dan maar eens met opa mee.’

Ik pakte zijn kleine handje en trok hem mee naar het balkon. Op de negende verdieping had je een geweldig uitzicht over Amsterdam-West. Al die televisieschotels – prachtig! Ik pakte hem bij zijn middel en zette hem op de rand van de balustrade. Hij was te bang om een woord uit te kunnen brengen. Ik greep de schachten van zijn rubberen laarsjes en trok zijn beentjes omhoog, zodat hij achterover kantelde en ondersteboven over Amsterdam-West uitkeek. Hij begon te krijsen van paniek.

‘Ga je nou huilen?’ vroeg ik. ‘Je bent toch geen ho…’

Zijn voetjes gleden uit de laarsjes en een seconde later hoorde ik het geluid waarmee hij op de tegels voor de flat terechtkwam. Het klonk als plastic zak met water die uiteenspatte.

‘…mo?’

Zo stond ik daar met de lege laarsjes in mijn handen. Ik keek nog even in de schachten en liet ze toen maar vallen. Mijn taak als oppasopa zat erop voor die dag. Ik ging maar eens naar de moskee.