De conservatieve academicus Andreas Kinneging publiceerde onlangs een essay van bijna 6.000 woorden ter inleiding op zijn nieuwe boek De onzichtbare maat (2020). In het vorige deel onderwierpen wij het eerste deel aan een analyse. Nu volgt de rest.
Het kernidee is dat de klassieke Traditie – de spanning tussen Athene (antieke filosofie) en Jeruzalem (Hebreeuws-christelijke theologie) – in de moderne tijd is overwoekerd door de tweestrijd tussen Verlichting en Romantiek, tot op het punt dat de Traditie geheel uit het geheugen en de beleving van de huidige generaties is vervaagd. Hiermee heeft zich in het Westen dat voltrokken wat Michel Houellebecq een metafysische omwenteling noemt. Kinneging laat zien wat er waardevol is aan het oude en wat er mis is met het nieuwe.
Er zijn wel meer pogingen gedaan om te geschiedenis in overzichtelijke gedachtepatronen te structureren. Jonathan Israel schetst het moderne Europa als een strijdvlak tussen ‘gematigde’ en ‘radicale’ Verlichters. Charles Taylor brengt in Bronnen van het zelf (2007) een driedeling aan tussen de vraag naar het goede leven, naar het verhouden tot het innerlijk en afstemming op de natuur en tot slot het hooghouden van de eigen eer tegenover anderen. Het boek Zen and the Art of Motorcycle Maintantance (1974) onderscheidt dan weer ‘modern’ en ‘klassiek’.
Vandaag is de meest zinvolle indeling het opsplitsen van Europa in vier zuilen. Daarvan is de utopische zuil van het One Worldism het meest dominant onder het establishment, gedragen door de linksliberale mainstream media, cultuurmarxistische social justice warriors en kosmopolitische opwaarts mobielen. Dan zijn er de christelijke zuil en de islamitische zuil, en tot slot de zuil die is geworteld in volks patriottisme. Dit is de Nieuwe Zuil die gekenmerkt wordt door het humanistisch realisme als gedachtegoed. Dus zoals Niccolò Machiavelli een militant humanist was en niet bijvoorbeeld een white guilt intellectueel als Judith Butler.
Niet lang voordat hij stierf zei Wim Couwenberg dat hij het hoofdstuk ‘Een zielsdiep gat in de Europese beschaving’ (van mijn boek Avondland en Identiteit) weliswaar het moeilijkst te doorgronden vond, maar dat hier de sleutel ligt. Het legt uit hoe Spinoza afrekende met de middeleeuwse scholastiek door vormoorzakelijkheid en doeloorzakelijkheid uit het wereldbeeld te slopen. Wat overbleef was ‘werkoorzakelijkheid’: dat wat wij kennen als causaliteit. Zo maakte Spinoza het ‘wetenschappelijke’ wereldbeeld mogelijk oftewel het moderne empirisme.
Dit betekende het einde van het teleologische beeld van de kosmos waarop de antieke deugdethiek steunt. Het heelal en de natuur bleken niet te bestaan bij de gratie van doelgerichte krachten, zoals de antieke filosofie veronderstelt, maar van richtingloze toevalligheden. Dit schiep ruimte voor de nieuwe filosofieën die Kinneging bekritiseert, zoals van Thomas Hobbes, René Descartes en John Stuart Mill.
De crux is dat Hobbes en Mill, als je goed leest, al in de antieke Traditie verpakt zitten. Het hedonistisch atomisme is bijvoorbeeld bediscussieerd door Epicurus. Sofisten als Thrasymachos en Kallikles voerden debatten met Sokrates waarin zij ‘democratie’ ontmaskerden als de afgunst van de massa tegen uitzonderlijk begaafde individuen. Zij betoogden zoals Hobbes dat achter het sociaal contract geen verheven moraal schuilgaat maar amoreel machtspragmatisme. Hier blijkt het hoogste doel het verwerven van macht, zodat de massa enigszins onder de duim te houden is.
Het aangehaalde hoofdstuk in Avondland en Identiteit licht toe hoe de geschiedenis maar weinig écht nieuwe ideeën baart. Hobbes en Marx zijn reshuffles van antwoordposities die de ingevoerde lezer al terugvindt in Plato’s Politeia oftewel De Ideale Staat. Marx beschreef hoe een kleine toplaag zichzelf verrijkt ten koste van het volk, totdat een revolutie uitbreekt: dit is wat Plato omschreef als ‘het verval van opeenvolgende regeringstypes’ – Marx past dit concept toe op de Industriële Revolutie.
Interessant is het punt dat Kinneging maakt over de Romantiek en de authenticiteit. De vraag naar authenticiteit kan pas opkomen daar waar de vanzelfsprekende, in tradities verankerde rollen zijn weggevallen. Voordat Alexander de Grote aan zijn veroveringen begon, was een koning bijvoorbeeld in heel zijn wezen en ziel een koning. Pas toen koningen van de troon gestoten en tot slaaf gemaakt werden, kon de vraag opkomen of er achter de rol van koning misschien iets diepers zat, een eigenheid van de persoon. Net zo is het met ethiek en de vraag naar het goede leven. Een modern staatsburger kan eventueel nog tot het antwoord op die vragen komen, maar pas na een uitputtend intellectueel onderzoek. Voor primitievere volkeren die leven in een hecht stamverband is het antwoord doorgaans evident vanuit een doorleefde directheid.
Kinneging schrijft dat de Romantiek “de mens op een volstrekt verkeerd spoor brengt, zoekend naar een niet bestaande entiteit: zijn unieke, eigenlijke, diepe Ik. Het leidt tot eindeloze navelstaarderij, onophoudelijke innerlijke twijfel, besluiteloosheid en inertie. Opgesloten in zichzelf.” Inderdaad – kán iedereen wel zo’n drive vinden, zo’n persoonlijkheid? Ik bedoel dat de aandrang je ergens mee bezig te houden zó sterk is, dat deze niet terug is te brengen tot rationeel verklaarbare oorzaken – het is dan bijna een soort lotsbestemming. Of zoals Luther zei: “Hier sta ik, ik kan niet anders!” Hoogstwaarschijnlijk is dit voor slechts een enkeling weggelegd – het is zowat genetisch bepaald. De Romantische zoektocht naar authenticiteit zal voor velen inderdaad een doodlopende weg blijken.
De auteur gaat verder:
“In het mainstream-discours zijn de enige relevante grootheden het individu en het universele, het allerindividueelste Ik en de algemeenheid, de wereld als geheel – en de Europese vereniging als opmaat daartoe. Nu komen er opeens meer en meer mensen naar voren die zich beroepen op een tussencategorie: het volk en de natie. Zij stellen dat de politieke besluitvorming op nationaal niveau moet blijven en het eigen volk daarin éérst zou moeten komen. Dit past volstrekt niet in het heersende denken en roept bij velen associaties op met een eerdere vorm van – agressief-expansief – nationalisme.”
Het kosmopolitisme is door ondergetekende reeds eerder besproken als bepalend politiek principe en heilsleer van een nieuwe wereldorde. Maar! Mijn essay ‘De Drang om te Deugen’ in het gloednieuwe boek Diversiteit, Identiteit en de Culture Wars laat juist zien dat de romantische obsessie met “terug naar de natuur” en “jezelf zijn” niet start bij Rousseau maar bij de kerkvader Tertullianus. Het afzetten van Jeruzalem tegen Athene is zijn vinding. Bij Marx zien we hetzelfde idee: de stedeling die de vervreemding beu is en zucht onder alle verfijning. Hij verlangt naar een overzichtelijker, rauwer en puurder bestaan en idealiseert het ruwe menstype van de werkplaats. Wie de geschiedenis van de filosofie kent, ziet dat er weinig nieuw onder de zon is.
Dat Kinneging in de loop van zijn tekst meer graduele dan essentiële verschillen waarneemt tussen Verlichting en Romantiek, ondersteunt mijn stelling dat er een nieuwe deugsynthese is gevestigd: het heersend discours van onze maatschappelijke elites is in Avondland en Identiteit benoemd als “anarchistische, marxistische en pseudo-intellectuele hippie theorieën, met daaronder een sterke neiging tot consumentisme” (p.50).
Door naar Descartes en zijn middeleeuwse fort. In zijn Meditaties (1641) omschrijft Descartes het contrast tussen een bouwwerk dat door één architect vanaf de grond is opgetrokken, en een bouwwerk waaraan in de loop der eeuwen verschillende delen zijn toegevoegd, die ieder een andere signatuur dragen. Misschien is de belangrijkste scheidslijn wel hoe je jezelf opstelt tegenover de geschiedenis. Moet je je daar rekenschap van geven? Je inpassen in een zekere continuïteit? Of zie je de geschiedenis als een bolwerk van paternalisme en onderdrukking, en meet je jezelf de rol aan van architect die dit bouwwerk mag platgooien om er – in naam van de universele vooruitgang van de mensheid – een nieuw construct voor in de plaats te stellen?
Als je historisch overgedragen organisatievormen afbreekt – zoals de middeleeuwse gilde-genootschappen die door de versnelling van globale kapitaalstromen achterhaald zijn geraakt – welk onderkomen blijft er dan over voor de gemeenschap als buffer tussen de staat en de markt? Houellebecq schreef al in Soumission (2015):
“Het liberalisme brengt allerlei samenlevingsverbanden terug tot individuele, autonome atomen. Maar als het liberalisme de gezinsstructuur sloopt dan pleegt het Westen zelfmoord – dan komt logischerwijs het tijdperk van de islam, van Eurabië.”
Nu weet ik dat de ‘conservatief’ normaliter zou moeten uitgaan van ‘traditie en verwevenheid’, doch we hebben twee feiten geconstateerd. Enerzijds dat de problemen al in de antieken en de kerkvaders te vinden zijn, en anderzijds dat er nauwelijks sprake van een ‘conserveren’ kan zijn omdat de antieke en christelijke Traditie reeds uit het collectief geheugen zijn weggezuiverd. Kinneging maakt dit laatste tot hoofdpunt van zijn tekst. Tel dit op bij de SGP’er die van oudsher denkt: “De regering is de wil van God”, terwijl die regering hard werkt – met een godsdienstige ijver – aan de ont-Europeanisering van Europa. Dan komen we uit op een realiteit waarin er tóch veel te zeggen is voor de Cartesiaans-Nietzscheaanse positie: sloop het zieke weg om vanuit een eigen inspiratie iets gezonds te kunnen terugbouwen! Dood aan het conservatisme – leve het post-progressivisme!
Volgende week: deel 3.
Hopelijk strijkt u over uw gulle hart om Sids goede werk mede mogelijk maken met steun via BackMe. Of schrijf u in voor zijn nieuwsbrief!