Achtergrond

Het scheppend nihilisme van J.C. Bloem en Villa Nuova in Alphen aan den Rijn

05-05-2020 15:43

De dichter J.C. Bloem (1887-1966) heeft een gedegen reputatie als de dichter van het verlangen, van de hunkering naar een geluk dat altijd onbereikbaar blijft: “Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij”. Als we uitgaan van de autonomie van de tekst en niet teveel kijken naar de biografische achtergrond van de dichter, blijft deze reputatie moeiteloos overeind.

Maar wie de prachtige biografie van Bart Slijper heeft gelezen, komt toch in de verleiding om Bloems melancholie iets kritischer te beschouwen. Omdat ik op enkele kilometers van de plek woon waar Bloem is opgegroeid heeft de vraag naar zijn biografie een onweerstaanbare aantrekkingskracht op mij. De statige Villa Nuova staat er nog, al is deze verbouwd om plaats te bieden aan kantoren en appartementen.

Plaquette bij Villa Nuova.

Bloem groeide op in een welgesteld milieu. De grootvader van Jacques Bloem was minister van Financiën in het kabinet-Heemskerk. Bloems vader was vanaf 1886 burgemeester van Oudshoorn dat tegenwoordig onderdeel is van Alphen aan den Rijn. Slijper beschrijft de sfeer van Bloems jeugd als volgt:

“Een rustige wereld waarin de (overtalrijke) dienstmeisjes nog kornetten en neepjesmutsen droegen en met vrijster werden aangesproken, waarin men enerzijds veel eenvoudiger, maar anderzijds ook veel luxueuzer leefde en dit laatste juist op het gebied van de werkelijk goede dingen des levens.”

En dan is er het landschap. Bloem groeide op aan de Heimanswetering en vanaf 1892 woonde het gezin in de statige Villa Nuova. Bloem heeft levendige herinneringen aan de lommerrijke oevers van de Oude Rijn en de wetering. Een tijdgenoot van Bloem beschreef de oevers van de Oude Rijn als volgt:

“De lage zijde van Alphen tot Zwammerdam, bood over Gouwsluis in het voorjaar en den zomer één zee van groen, waartussen alleraardigst oude boerenhofsteden en bescheiden, doch niettemin schilderachtige arbeidershuisjes …  thans grijnst de wandelaar ‘een wanstaltige betonfabriek of een collectie armzalige loodsen tegen.”


Achterzijde van Villa Nuova aan de Oudshoornseweg in Alphen aan den Rijn.

Wie de overs van de Oude Rijn bij Alphen en Bodegraven kent, zal eerder dat geïndustrialiseerde landschap herkennen dan de lommerrijke oevers van Bloems jeugd. Maar niet alleen het landschap veranderde; ook de financiële situatie van de elitaire familie verslechterde.

In 1904 gaat het familiekapitaal verloren en verandert Bloems toekomstperspectief radicaal. Hij zal moeten werken voor de kost en zijn hele leven lang zal Bloem daar een grote afkeer van hebben. Enigszins tegen zijn zin gaat hij rechten studeren. Als hij voor een officiële functie gepromoveerd moet zijn, maakt hij van de mogelijkheid gebruik om op stellingen te promoveren; een min of meer formele procedure dus waarvoor de promovendus geen proefschrift hoeft te schrijven. Maar hij is zelfs te beroerd om die stellingen zelf te formuleren en vraagt zijn vriend Piet van Eyck om ze aan te leveren.


De Heimanswetering bij Alphen aan den Rijn.

Het verlangen van Bloem is vooral een verlangen naar een tijd en levensstijl waarvan hij het gevoel had dat die hem ontnomen waren en werd ingegeven door rancune. Bloem was dan ook zeer vatbaar voor de nazistische ideologie die in Nederland in de jaren 30 door de NSB werd uitgedragen. Hij verlangt naar een ‘een nieuwe hiërarchie’. In 1932 schrijft hij:

“Voorlopig zitten we nog midden in een vernederende democratie, waarin ‘goedgeklede, goedgevoede en oppermachtige socialistische arbeiders’ door hun leiders worden opgezet tegen hun werkgevers – en zo heel slecht zijn die in Nederland toch niet – waardoor zij juist worden ‘opgeofferd aan het vuilste kapitalisme, dat er is, dat van den modernen Joodse zwendelaar’.”

In 1933 wordt Bloem lid van de NSB. Hij schrijft in een brief aan Greshoff:

“Ik ben sinds enkele dagen nazi, zij het ook Nederlands.”

Het grootste raadsel van Bloems dichterschap is hoe het toch mogelijk is, dat iemand die zozeer door rancune, melancholie en luiheid werd beheerst toch zulke mooie poëzie heeft kunnen schrijven. We kunnen het wellicht, met W.F. Hermans, het beste als een vorm van scheppend nihilisme zien: een creativiteit die voortkwam uit zijn weigering ook maar iets van het leven te verwachten.

Niet te verzoenen is het leven.
Ten einde is dit wellicht nog ’t meest:
Te kunnen zeggen: het is even
Tussen twee stilten luid geweest.