Begin oktober 2019 werd Richard de Mos, op dat moment wethouder van Den Haag, door de Rijksrecherche van zijn bed gelicht. In no-time werd zijn partij Hart voor Den Haag uit de coalitie gewerkt en werd een nieuw – traditioneel – college gevormd. Daarna bleef het stil. Het OM kondigde aan eind 2021 (!) met een aanklacht te komen, twee jaar na de inval in de woning van De Mos en een paar maanden voor de verkiezingen van een nieuwe gemeenteraad. Twee jaar waarin de democratie in Den Haag fundamenteel is beïnvloed. Voor ministers en Kamerleden is er een speciale procedure voor ambtsdelicten, mede omdat dit soort strafzaken niet te lang boven de politieke markt mogen hangen. Hoog tijd dat er ook zoiets komt voor deze wethouder van een grote stad en – inmiddels – kandidaat-Kamerlid.
Het Openbaar Ministerie beschuldigt Richard de Mos van ambtelijke corruptie en lidmaatschap van twee criminele organisaties. Dat zijn forse beschuldigingen. De Mos schetst in zijn boek Mijn Verhaal zijn kant van de zaak en betoogt dat hij onschuldig is. Ondertussen ligt de partij van De Mos uit het college in Den Haag en hangt het sentiment van ‘waar rook is, is vuur’ boven zijn hoofd. Maar het Openbaar Ministerie werkt in zijn bekende tempo onverstoorbaar door. Alsof er níet is ingegrepen in de democratie van de derde stad van het land. Alsof de democratische stem zijn achterban, die De Mos door dik en dun is blijven steunen, er niet toe doet. Alsof de verdenking van het Openbaar Ministerie géén invloed heeft op de verkiesbaarheid van De Mos voor de Tweede Kamer, waarvoor hij zich heeft gekandideerd als lijsttrekker van Code Oranje. We kunnen er niet omheen: het ingrijpen van het Openbaar Ministerie heeft verregaande invloed op het functioneren van de democratie in ons land.
Natuurlijk moet het Openbaar Ministerie zijn werk kunnen doen. Politici zijn niet onschendbaar en de verdenking tegen De Mos moet grondig worden uitgezocht. Maar áls het Openbaar Ministerie ingrijpt, moeten we ons beter bewust zijn van de politieke consequenties van een verdenking tegen een politicus. Voor bewindslieden en Kamerleden geldt bij ambtsdelicten een speciale procedure. Daarin is zichtbaar dat dit soort ‘politieke’ strafzaken niet te lang mogen duren. Een aanklacht tegen een minister vanuit de Tweede Kamer wordt bijvoorbeeld geacht te zijn verworpen als daarover niet binnen maximaal vijf maanden is besloten. Op dit moment broedt een Commissie-Fokkens op herziening van de wetgeving ambtsdelicten Kamerleden en bewindspersonen. Wij pleiten ervoor dat zij ook naar decentrale politici kijken. Ook voor hen is een strafrechtelijke verdenking namelijk een politiek doodvonnis.
Strafvervolging van actieve politici wegens ambtsdelicten zal altijd nodig blijven. Maar als het gebeurt, dient de impact op democratische processen zo beperkt mogelijk te zijn. Beperkter, lijkt ons, dan wat De Mos nu overkomt.
Jacques Monasch, voormalig kamerlid PvdA en lijsttrekker Nieuwe Wegen
Geerten Boogaard, hoogleraar decentrale overheden (Thorbecke-leerstoel) en docent staatsrecht Universiteit Leiden
Sébastien Diekstra, strafrechtadvocaat
Bert Blase, burgemeester Heerhugowaard