Een weldenkend mens van goede wil (en dat zijn de meesten onder ons) zal zich niet schuldig maken aan racisme en discriminatie van anderen omwille van hun huidskleur of een ander kenmerk. Hoe komt het dan dat racisme en discriminatie de boventoon voeren in het maatschappelijk debat? Het antwoord vinden we in het zojuist verschenen essay Racée van de Frans-Gambiaanse schrijfster Rachel Kahn. De titel Racée (‘rasecht’) is ironisch bedoeld. Zelf is zij alles behalve rasecht. Haar vader is een Gambiaan met zowel islamitische als katholieke voorouders die in een ver verleden animistisch waren. Haar moeder is van Pools-joodse afkomst. Rachel Kahn is geboren en getogen in Frankrijk en heeft de Europese cultuur in zich opgezogen. Kahn geeft een eigen definitie aan racée: een teveel aan rassen in één persoon.
Toen Kahn pas was ingeschreven op de universiteit klaagde zij bij haar vader over het racisme dat zij ervoer. Haar Gambiaanse vader werd boos en zei: “Waarom besteed je aandacht aan die flauwekul” Kan je je niet beter concentreren op jouw studie?” Punt. Zo is het.
De belangrijkste stelling van Kahn gaat over de slachtofferrol die minderheden innemen en waarin zij zich koesteren. Een allochtoon wordt in die rol geduwd, meestal door mensen met de beste bedoelingen. Het is zeer moeilijk om zich uit die rol te bevrijden, met als gevolg dat vergeving en verzoening uitblijven. De woede blokkeert vooruitgang en het ‘vivre-ensemble’, terwijl het gezamenlijk opnemen van verantwoordelijkheid in deze eeuw meer dan ooit noodzakelijk is.
Wat ontbreekt is de dialoog. De anti-racisten verhinderen dit omdat de allochtonen in hun slachtofferrol moeten blijven. Dat is als het ware het verdienmodel van de anti-racisten. Ze pleiten voor broederlijkheid, maar niet ten aanzien van de blanken. Er moet voor een kamp worden gekozen. Het slachtofferschap biedt veel voordelen, zoals blijkt uit de macht die minderheden toebedeeld krijgen in de samenleving. Hier is sprake van suprematie van minderheidsgroepen. Op die manier “verscheuren minderheden de samenleving in duizend stukken”.
Kahn bespreekt in dit verband de zogenaamde quota’s, die makkelijk leiden tot een vorm van positieve discriminatie, die uiteraard ongestraft blijft. Als in naam van de quota’s een zwarte een positie inneemt, dan vraagt Kahn zich af “in naam van wat of wie krijgt hij die positie?” Het gaat niet om zijn individuele capaciteiten, maar om zijn huidskleur. Kahn, die ook een actrice is geweest, zakte van schaamte door de grond toen bij een prijsuitreiking een jurylid in haar toespraak Kahn er om prees dat zij als eerste zwarte vrouw die prijs had gewonnen. Kahn: “Ik kreeg die prijs niet omdat ik het verdiende, maar ik verdiende het om die prijs te krijgen”. Met de beste bedoelingen wordt mensen van kleur veel verdriet aangedaan.
Kahn’s boodschap aan de allochtonen is te streven naar het te boven komen van de trauma’s van nu en van een ver verleden, zodat ze voor henzelf een toekomst kunnen creëren. De overlevenden van de holocaust en de joden die weggejaagd werden uit islamitische landen hebben “wat hen werd afgenomen, aan zichzelf teruggegeven”. Een toekomst hebben ze opgebouwd in Israël of elders in de wereld. Wie verlangt naar een betere toekomst, laat zijn frustraties achter zich.
Helaas wordt een allochtoon die voor zichzelf opkomt en een eigen mening heeft door de groep teruggefloten. Van hem wordt solidariteit met de groep verwacht (dat is ook de tragiek van de Palestijnse ‘vluchtelingen’; mijn toevoeging). Die verwachting laat niet toe dat de allochtoon met blanke mensen of een Palestijn met een jood als een broeder omgaat. De slavenhandel, het kolonialisme en de eigen staat van de joden roepen om wraak. De strijd kent daarom geen einde. Steeds nieuwe vijanden worden gezocht. Een volkstribunaal, zoals een interview bij Oprah, biedt nieuwe stof om de haat tegen blanken smeulend te houden. Alles staat in dienst van la cause (de zaak).
Kahn meent dat het niet zozeer moet gaan over de diversiteit van de samenleving, maar om de mogelijkheid om zichzelf te kunnen zijn. Diversiteit maakt ieder lid van de specifieke groep gelijk. Diversiteit leidt nergens toe. Het blijft bij holle woorden, zonder doeltreffende actie. Alle zwarten zijn toch niet gelijk? Een Antilliaan kan zowel slavenhouders als slaven als voorouders hebben. Een vrouw in Curaçao zei mij eens dat zij voorouders heeft uit wel 60 verschillende etnische groepen. Is een zwarte die immigreert uit een Afrikaans land gelijk te stellen aan een zwarte uit Martinique? Martinique is al sinds 1635 een deel van Frankrijk, toen de Elzas en de Savoye nog geen deel waren van dit land.
Kahn heeft het over ‘de creolisering van de wereld’. We kunnen de wereld niet verdelen in continenten met elk een eigen ras. Dat is niet meer de realiteit. Overal treedt vermenging op van culturen en rassen. Jazz en hip-hop zijn muziekvormen waar Europese en Afrikaanse invloeden samenkomen. Dit geldt evenzeer op andere terreinen. Zij citeert Montaigne die schreef dat in de vriendschap de zielen zich met elkaar vermengen. Als Montaigne werd gevraagd waarom hij iemand liefheeft, antwoordde hij op onovertroffen wijze: “Parce que c’est lui, parce que c’est moi” (‘Omdat hij het is, omdat ik het ben’). Dit is een keuze van leven waarin men zichzelf overtreft en alle haat- of wraakgevoelens opzij zet, om zich als een broeder tot de ander te richten.
De antiracisten moeten leren dat haat zaaien en de anderen de mond snoeren, niet leidt tot verbetering van de situatie van minderheden. Alleen via de dialoog met elkaar kunnen we een relatie aangaan waarbij iedereen sterker wordt. Woorden zijn hierbij uitermate belangrijk. Woorden kunnen doden of anderen tot zelfmoord drijven. Rachel Kahn is tegen woorden die scheiden en steriele tegenstellingen in stand houden, zoals ‘minderheden’, ‘ras’ of ‘Afrikaanse wortels’, alsook tegen holle, nietszeggende woorden zoals ‘diversiteit’. Er zijn woorden die repareren: intimiteit, creativiteit en verlangen. Deze laatste woorden brengen de dialoog op gang, verbinden mensen en leren ons genuanceerd te denken. Het politiek correcte denken daarentegen verdraagt geen nuance.
Persoonlijk vind ik Khan’s essay zeer mooi. Het zou prachtig zijn indien in de ‘gecreoliseerde’ wereld de mensen, onafhankelijk van etnische afkomst of religie, met elkaar zouden omgaan als vrienden die voor elkaars belangen opkomen. In zo’n samenleving zien we elkaar als individuen, zodat woorden als allochtoon, zwart, blank, moslim, christen, atheïst, enzovoort, overbodig zijn geworden. Deze woorden plaatsen mensen in hokjes waardoor de dialoog steeds moeilijker wordt.
Niettemin ben ik somber over de toekomst. Het gaat in deze eeuw niet alleen om demografische verschuivingen waaraan we ons moeten aanpassen. Veel gevaarlijker uitdagingen komen op ons af. De huidige pandemie is wellicht slechts het voorspel van de chaos die ons te wachten staat. Als angst overheerst komen primitieve instincten naar boven en zijn mensen tot alles in staat. Waar zal de bezieling vandaan komen om menselijk te blijven?