Annabel Nanninga – In Memoriam: Hafid Bouazza

29-04-2021 16:16

Hafid Bouazza. Foto: Julie Blik.

Hafid Bouazza en ik werden vrienden via GeenStijl. Hij en Gerrit Komrij (moge ook zijn nagedachtenis tot zegen zijn) lazen trouw ieder topic en toen ik voor GS ging schrijven vond Komrij mij een beste kerel. Maar ‘A. Nanninga’ bleek een vrouw, tot Komrijs niet geringe teleurstelling. Hafid vertelde het me later schaterend, hij vond de misogynie van zijn vriend een bron van vermaak en verbazing. Want Hafid hield juist veel van vrouwen en vrouwen hielden van hem.

‘Dag lieve, mooie Hafid, dag vriend. Wat een geluk dat jij er was.’

Het was lastig om niet van hem te houden, vond ik. Het was trouwens ook best lastig om wel van hem te houden. Maar hij had de katachtige kwaliteit om mensen volstrekt autonoom en wispelturig tegemoet te treden en toch diepe genegenheid op te wekken.

Een duiding van zijn oeuvre, van zijn positie in de Nederlandse letteren, dat zult u in alle kwaliteitscouranten kunnen lezen.

Wat schrijf je over de beste schrijver?

De literatuurpausen en boekentypes zullen hun woordje ongetwijfeld klaar hebben. Sommigen misschien al een hele poos, op de plank, alleen de datum nog in te vullen want in de café’s rond het Spui werd – soms met nauw verholen gretigheid – de laatste jaren vaker de gezondheid dan het werk van de schrijver besproken. ‘Zeg. Gaat slecht hè, met Bouazza?’

Nou, vul maar in jongens, 29 april 2021, nog even langs de eindredactie, fotootje erbij, klaar.

Wat schrijf je over een vriend, in het medium waarin hij soeverein heerste, namelijk de door hem zo innig omarmde Nederlandse taal?

In het ziekenhuis meldde ik mij aan de balie om hem te bezoeken. Zeker niet voor het eerst in het afgelopen decennium. Wel voor het laatst. ‘Ik kom voor Bouazza.’ De receptionist keek zorgelijk, er golden beperkingen op bezoek vanwege corona en het quotum was al bereikt. Hij stond op het punt me weg te sturen. Maar! ‘Nee, meneer Bouazza is een uitzondering’, zei zijn collega. Ik glimlachte achter mijn mondkapje.

Meneer Bouazza is een uitzondering.

Het refrein van zijn leven, wanneer hij geconfronteerd werd met De Instanties, artsen, schuldeisers, subsidieverstrekkers en wat dies meer zij. Meneer Bouazza, de uitzondering, verhield zich monter onverschillig tot zulke beslommeringen en kreeg daarmee verrassend veel gedaan van de altijd zo starre bureaucratie. De receptionist knikte begripvol, ‘och ja ik zie het nu’, en ik kreeg een bezoekerspasje. Had je weer mooi voor mekaar, Bouazza.

Voltrok deze scene zich in een Nederlandse roman, dan zou Hafid gehakt maken van zo’n banale ‘toevalligheid’, van zo’n Mulischiaanse metafysische travestie, maar banaal of niet, zo ging het echt en natuurlijk vond ik dat mooi en betekenisvol, op dat moment. Ook al hoorde ik in mijn geestesoor de saterlach van de man die boven in een bed zijn laatste etmalen in ging. ‘Sentimenteel gedoe, het is potsíérlijk! En al die lezers maar vooral natuurlijk lezeréssen, ze vreten het! Weet je trouwens dat…’ en daar volgde een citaat of een verwijzing naar obscure Arabische dichters (zinnen uitgesproken in rap Arabisch), naar South Park, naar zombiefilms, naar Ambrose Bierce.

Die gulheid, het kenmerkte hem zo. Gul met zijn kennis, met dingen die hij mooi vond, hij voerde het zijn gehoor in duizelingwekkend tempo. Blij als een kind als we elkaars zinnen konden afmaken, navertelde filmscenes konden aanvullen. En zeker ook materieel was hij gul. Zoals het een schrijver van de oude stempel betaamt was Hafid arm als een kerkrat maar had hij ergens een voorschot of subsidie losgepeuterd dan moesten en zouden we de beste sushi eten, in een deftige hotelbar cocktails drinken, of hij kocht stapels Blu Rays terwijl ik hem had uitgelegd hoe je ook films kon streamen of downloaden. Dan was het geld weer op, maar een paar dagen later werden de Blu Rays bezorgd en nodigde hij me hartelijk uit voor een filmavond, ‘oh en neem alsjeblieft een paar blikken 8,6% bier, Davidoff-sigaretten en radijsjes mee. En kun je me vijftig euro lenen?’

Straatarm en toch luxe leven, zoals hij ook op enig moment in een recreatiewoning woonde waar de paddenstoelen letterlijk uit de plinten groeiden, maar wel een serie prachtig in leer gebonden dure bundels poëzie in klamme dozen had staan.

Hij bestond uit zulke paradoxen.

De man die Middelnederlandse woorden aan de vergetelheid ontrukte, vroeg aan mijn verloofde planken te monteren voor die mooie boeken. Maar omdat gereedschap hem zo weinig interesseerde was hij het woord voor ‘boor’ vergeten. Hij maakte een soort pistoolgebaar met zijn hand en zei, ‘bzzzz, bzzzz, ik heb niet zo’n ding. Kun jij die planken maken?’

Hij had altijd wolken vrouwen om zich heen, redderend en zorgend en meestal bloedmooi, maar verhield zich rampzalig tot enkele cruciale vrouwen in zijn leven.

Het was onmogelijk om niet van hem te houden, maar toch kende hij breuken en brouilles met naasten.

Hij werd ernstig ziek, maar bleef de blik en de manieren houden van de Lothario die hij was als jonge man.

Hij koos, vrij en autonoom, voor verslaving.

Hij was volstrekt schaamteloos en had een diepe, natuurlijke beschaving.

De ruimtes tussen al die uitersten vulde hij met een vrolijke chaos, monomane perioden van werklust, met een scherp oog voor de menselijke geest en al zijn tekortkomingen en, gelukkig voor ons, met zijn woorden.

Over zijn literaire oeuvre, ik stipte het zo even al aan en ik raad u zeer aan het te lezen, zal de komende dagen veel gezegd worden. Maar zijn opiniestukken en pamfletten maken hem tot een onvervangbare stem in dit land. Die vrije, nieuwsgierige, gevoelige jongeman die de islam vaarwel zei en ging leven, leven dat de stukken eraf vlogen, wat zag hij het scherp. En wat diende hij zijn kritieken verrukkelijk op, zijn hele persoonlijkheid en referentiekader (beide zeer imposant) legde hij in pamfletten als De Akker en de Mantel, over de vrouw en de islam en in zijn moedige opiniestukken over de roofzuchtige islam, de Arabische ‘lente’, apostatie enzovoorts en zo verder. ‘Ik kan niet op commando wekelijks iets schrijven,’ zei hij als hem een vaste column werd aangeboden, ‘er gebeurt iets of ik lees wat en dan is er opeens iets, of niet.’

Laten we zijn incidentele bijdragen aan het publieke debat koesteren en deze dagen veel delen. Helaas zijn ze vrijwel allemaal nog actueel, in de gestolde loopgravenstrijd die het islamdebat in Nederland nu eenmaal is. Want nieuwe vlammende betogen van dit niveau komen er niet meer bij nu Hafid ze niet meer zal schrijven. En mocht er al iemand zijn die hem kan evenaren, ieder ander dan Bouazza denkt wel drie keer na om zulke striemende, onweerlegbare kritiek te hebben op de religie van tolerantie en vrede, nietwaar?

Mijn lieve, koppige vriend is dood en het laatste dat ik voor hem kan doen is dit In Memoriam schrijven. Heikel, want hij werd spottend en venijnig als ik naar zijn smaak te ‘sentimenteel’ deed. Dus zelfs nu, ‘nu t uur eind’lijk naar weemoed zwicht’ (Nijhoff citeren? Sentimenteel! Maar hij maakte wel de strofe af en schonk stil de glazen bij) zal ik me niet wagen aan larmoyance en schmalz.

We waren vrienden, en hij stierf.

Dag lieve, mooie Hafid, dag vriend. Wat een geluk dat jij er was.


Hafid Bouazza (1970 – 2021). Foto: Julie Blik.