Opinie

Paul Hekkens – De (misleidende) kracht van beeldvorming in de Deventer moordzaak

29-09-2021 16:51

Scène uit De Veroordeling.

Het aardige aan waargebeurde films is niet zozeer dat je na afloop alles weet maar dat je aanknopingspunten hebt om je te kunnen afvragen: hoe zat het nu eigenlijk? De veroordeling gaat over de Deventer moordzaak vanuit het perspectief van Bas de Haan die over het onderwerp een boek heeft geschreven. De film was voor mij aanleiding om ook dat boek te lezen.

De Deventer moordzaak trok voor het eerst aandacht toen bleek dat het ging om een heuse gerechtelijke dwaling. In die tijd waren er meer gerechtelijke dwalingen die met terugwerkende kracht werden rechtgezet. De Deventer moordzaak past naadloos in dat rijtje. Ook hier wordt de gerechtelijke dwaling rechtgezet op basis van DNA-sporenonderzoek dat toen pas mogelijk werd. Verschil met andere zaken is echter dat in de Deventer moordzaak het gevonden DNA van dezelfde persoon was die eerder ook al veroordeeld was: ander bewijs, zelfde dader.

Bij het feit dat de Deventer moordzaak ook na herziening aandacht bleef trekken, speelt beeldvorming een belangrijke rol, Denk daarbij vooral aan de video van Ernest Louwes zoals die reageert op het moment dat hij opnieuw wordt veroordeeld. In De veroordeling wordt die video nagespeeld. Wat je ziet is een woede-uitbarsting van Louwes op het moment dat hij hoort dat hij niet vrijkomt. Op het moment dat de rechter de moord omschrijft interrumpeert Louwes:

“Dat heb ik niet mevrouw! … Nee, nee, nee, nee, ik laat me niet weer oppakken, mevrouw. U gaat gewoon door met alle argumenten die de politie aandraagt die vervalst zijn. Daar gaat u gewoon mee door. Alles veegt u allemaal weg. U weet dat u ongelijk heeft.”

Vervolgens zie je hoe Louwes zich ook lichamelijk weert, waarna hij naar de grond wordt gewerkt door een aantal bewakers. De originele video van dit tafereel is door de jaren heen  talloze keren getoond op televisie. Veel mensen, waaronder ook Maurice de Hond, zijn door die videobeelden ervan overtuigd  dat Louwes wel onschuldig moet zijn.

Als Linda de Mol het betreffende videofragment als gast bij Zomergasten (2007) toont, vraagt interviewer Joris Luyendijk: ‘Denk je ook niet, dat als je in staat zou zijn om een vrouw voor wie je jarenlang gewerkt hebt, met vijf messteken dood te maken, je ook in staat bent om daar te acteren dat je boos bent?” De Mol antwoord; ‘Ja. Ja, maar dat is dan intuïtie. Want ik had het gevoel toen ik dat zag: jezus, die man heeft het helemaal niet gedaan.’ Waar Luyendijk oppert dat Louwes zijn boosheid mogelijkerwijs simuleert, daar zegt De Mol dat Louwes wat haar betreft oprecht is. Er liggen dus twee opties op tafel. Louwes acteert of Louwes is oprecht. Wat ik nu wil opperen is dat de boosheid van Louwes misschien wel oprecht was, maar dat de woorden die hij uitsprak toch onwaar zijn.

Dat de boosheid van Louwes oprecht kan zijn geweest, verklaar ik uit het feit dat zijn belangen geschonden waren, en niet uit het vermeende feit dat hij niet verdroeg dat de waarheid geweld werd aangedaan. Om duidelijk te maken dat belangen zwaarder kunnen wegen dan waarheid, wil ik een banaal voorbeeld geven. In mijn studententijd bemerkte ik, terwijl ik in de supermarkt mijn boodschappen nog in aan het inpakken was, dat de kassière was vergeten een prijzig net met sinaasappels af te rekenen. Ik heb de kassière toen niet op de hoogte gebracht van haar vergissing, en heb de sinaasappels meegenomen zonder die te betalen. Enigszins gewetensbezwaard heb ik me naderhand afgevraagd hoe ik gereageerd zou hebben als ik  niet minder maar meer had moeten betalen voor mijn boodschappen, bijvoorbeeld omdat onterecht er een tweede net sinaasappels op de kassabon vermeld stond. Mijn inschatting was dat ik  dan zeker mijn beklag zou hebben gedaan, en als mijn klacht niet ingewilligd zou  geworden, dan zou ik verontwaardigd zijn geweest. Die verontwaardiging in combinatie met mijn aandrang om de fout te corrigeren, zou ik dan gemakkelijk als voortkomend uit waarheidsliefde kunnen hebben ervaren. Door het daadwerkelijke voorval wist ik echter dat in het omgekeerde geval mijn eigenbelang toch zwaarder woog dan mijn waarheidsliefde. Ik hou het daarom voor mogelijk dat Louwes vooral boos werd omdat zijn eigen belang ondermijnd werd. De boosheid was dus niet geacteerd, en in die zin oprecht. Maar dat betekent nog lang niet dat Louwes ook de waarheid sprak.

‘Toen het gerechtshof onverwacht toch op de proppen kwam met belastend DNA-bewijs, bleef hij als het ware in de modus dat er niet voldoende bewijs tegen hem was’

Behalve eigenbelang speelt bij het gedrag van Louwes zoals te zien op het videofragment ook de sociale context een rol. Bedenken dat Louwes na twee jaar gevangenschap, alweer 5 maanden op vrije voeten was. Hij had dus kunnen wennen aan zijn herwonnen vrijheid. De algehele verwachting was ook dat het gerecht hem die dag wel vrij zou spreken. De pers was vooral komen opdagen om de definitieve vrijspraak vast te leggen. Voor Louwes was het eigenlijk alleen maar gunstig en ook de weg van de minste weerstand om mee te gaan in de verwachte communis opinio van de verwachte vrijspraak. Dat maakt dat die communis opinio voor hem tot realiteit was geworden. Daarmee bedoel ik niet niet dat hij niet meer wist dat hij jaren geleden die moord gepleegd had, maar wel dat bij de realiteit waarin hij op dat moment verkeerde, de veronderstelling dat hij het niet had gedaan, veel beter paste.

Wat daarbij hielp was dat hij als geschoold jurist in staat was de juridische realiteit los te zien de echte realiteit, de realiteit van de moord: geen bewijs betekent geen bewijs, of je het gedaan hebt of niet. Als er onvoldoende bewijs is, dan is het rechtvaardig dat je wordt vrijgesproken, ook heb je het gedaan. Louwes had inmiddels ook al jaren de gelegenheid gehad om zich emotioneel van die moord te distantiëren. Best mogelijk dat die moord voor hem inmiddels niet meer was dan een vage herinnering. De situatie in de rechtszaal daarentegen was heel concreet. Toen het gerechtshof onverwacht toch op de proppen kwam met belastend DNA-bewijs, bleef hij als het ware in de modus dat er niet voldoende bewijs tegen hem was.

‘De boosheid is echter oprecht, vanwege zijn belangen, en niet vanwege de waarheid’

Nu terug naar het iconische beeld. Wat je alleen maar ziet is iemand die ogenschijnlijk voor de waarheid opkomt, en dan fysiek overmeesterd wordt. Daarbij weet je ook zeker dat degene die overmeesterd wordt de waarheid kent. Louwes weet immers of hij de moord gepleegd heeft of niet. Juist de oprechtheid van zijn boosheid lijkt daardoor te bewijzen dat Louwes de waarheid spreekt als hij zegt dat hij de moord niet gepleegd heeft. De boosheid is echter oprecht, vanwege zijn belangen, en niet vanwege de waarheid. Doordat dit niet wordt ingezien kan een beeld ook iemand als Maurice de Hond misleiden.

De Hond raakt niet alleen overtuigd door een iconisch beeld, maar creëert ook zijn eigen iconische beelden. Ik denk daarbij in eerste instantie aan zijn stellige aanname dat het mes waarmee mevrouw Wittenberg vermoord is, verstopt is in haar graf. Dat het hierbij om een iconisch beeld gaat is het beste in te zien als je het beeld even los ziet van de vermeende toedracht. Over die toedacht heeft De Hond natuurlijk allerlei theorieën. Maar als je die theorieën even weglaat, dan krijg je een beeld van een moordwapen dat opnieuw de vermoorde opzoekt. Het is een beeld dat in een horrorfilm niet zou misstaan. Juist het weglaten van de toedracht maakt inzichtelijk hoe iconisch dit beeld eigenlijk is. Je zou zelfs kunnen zeggen dat De Hond met zijn theorieën over de toedracht het iconisch gehalte van de basisgedachte juist verhult. In hoeverre De Hond het iconisch gehalte ook voor zichzelf verhult, is moeilijk in te schatten. Ik acht het mogelijk dat De Hond in zijn eigen iconische fantasieën is gaan geloven. Hij denkt wel dat hij rationeel is, maar zijn rationaliteit wordt gestuurd door iconische beelden die hij óf aantreft óf zelf ontwikkelt. Het iconische beeld heeft daarbij zijn eigen intrinsieke overtuigingskracht. Onder iconisch versta ik beelden die buiten de rationaliteit, en wellicht zelfs buiten de emotionaliteit om toch aanspreken. Dat betekent echter allerminst dat rationaliteit en emotionaliteit door het beeld niet geactiveerd kunnen worden. Meestal gebeurd dat juist wel, en ook in hevige mate.

Een tweede iconische beeld creëert De Hond op basis van feiten die verband houden tot de plaats van het delict. Bas de Haan beschrijft de feiten die ik bedoel als volgt:

“Ze vinden het lichaam van Jacqueline Wittenberg in de woonkamer. Het lichaam ligt op haar rug voor de haard. Haar blouse zit onder het bloed en ter hoogte van haar borst lijkt de blouse kapot gestoken. Als de technische recherche erbij komt, stelt die vast dat er vijf messteken in haar borst zitten. Ook zijn er duidelijke wurgsporen in haar hals. Er zijn verder geen sporen van geweld die direct opvallen Het enige dat in het huis onmiddellijk in het oog springt, is het prominente schilderij boven de haard. Het is het portret van de door de weduwe geadoreerde echtgenoot: zenuwarts en psychiater dr. Willem Wittenberg. Hij overleed drie jaar daarvoor, in 1996, en liet daarbij zijn vrouw als de rijke weduwe Wittenberg achter.”

Het tafereel is enigszins bevreemdend omdat het is alsof meneer Wittenberg kijkt naar zijn vermoorde vrouw, en wellicht ook de moord zelf heeft gezien. De nuchtere beschouwer weet onmiddellijk dat dit niet het geval is. De Hond weet echter toch een oorzakelijk verband tussen het schilderij en het lichaam. Dit doet hij door te opperen dat het lijk opzettelijk voor het schilderij is gelegd. De Hond veronderstelt dat ‘de klusjesman’ Michaël de Jong die bevriend was met het echtpaar Wittenberg en volgens De Hond een soort stiefzoon van de weduwe zou zijn geworden, mevrouw Wittenberg als het ware geofferd heeft aan meneer Wittenberg. Daarbij dient men te bedenken dat een offer een soort wil, behoefte of intentie van degene aan wie geofferd wordt verondersteld. Zodoende maakt de voorstelling van een offer meneer Wittenberg toch weer een beetje levend. Het is dan toch alsof de moord op mevrouw Wittenberg op de een of andere manier tegemoetkomt aan een (vermeende) wens van meneer Wittenberg. Vanuit een horrorscenario bezien zou je het dan zo kunnen zien dat meneer Wittenberg mevrouw Wittenberg vermoord heeft. Dat is volgens mij het uiteindelijke iconische beeld dat De Hond probeert te creëren. Het lukt De Hond echter niet om dat iconische beeld te rationaliseren. De voorstelling van een rituele moord blijft toch een irrationeel element in een gerationaliseerd beeld.

Net zoals het moordwapen het lijk zoekt, zo zoekt meneer Wittenberg zijn vrouw. Overeenkomst is dat in beide gevallen De Jong optreedt als medium om de iconische gebeurtenissen rationeel of zo rationeel mogelijk te verklaren: het is De Jong die ervoor zorgt dat het mes bij het lijk terecht komt, en het is De Jong die ervoor zorgt dat met de moord een vermeende wens van meneer Wittenberg vervuld wordt. Die voorstelling van zaken verklaart waarom De Hond er zo op gebrand is De Jong aan te wijzen als moordenaar. De Hond heeft De Jong nodig. Via De Jong kan De Hond zijn iconische creaties rationaliseren.

Hoewel De Hond het videofragment met van Louwes niet zelf gecreëerd heeft, completeert hij het iconische karakter ervan wel. Zoals gezegd wordt bij nogal wat gerechtelijke dwalingen de onschuld van de onterecht veroordeelde bewezen doordat blijkt dat een ander als schuldige kan worden aangewezen. De onschuld van de een blijkt dus uit de schuld van de ander. Als De Jong de moord gepleegd heeft dan kan Louwes het dus niet gedaan hebben. Zodoende blijft door het aanwijzen van De Jong als schuldige de iconische illusie van een Louwes die in zijn strijd om waarheid wordt overmeesterd in stand.