Buitenland

Historici: Botten gesneuvelden Slag bij Waterloo werden gebruikt in suikerindustrie

18-08-2022 11:47

Het naspelen van de Slag bij Waterloo in 2015, 200 jaar later. Conrad Schaefer/Shutterstock

Een groep historici denkt 207 jaar na dato eindelijk een mysterie op te hebben gelost rond de Slag bij Waterloo. Op 18 juni 1815 botsten meer dan 230.000 Franse, Britse, Duitse en Nederlandse soldaten op elkaar bij het Belgische plaatsje. Bij de laatste slag van keizer Napoleon stierven meer dan 20.000 mensen, en duizenden paarden. Opgravingen in de omgeving leverden later echter maar 2 skeletten op die bij het gevecht om waren gekomen. Dit was voor historici lang een raadsel, want men mocht toch verwachten dat de grond bezaaid zou zijn met menselijke resten. Een slagveld netjes achterlaten heeft zelden een hoge prioriteit bij strijdende partijen.

Suiker

Een groep Britse onderzoekers denkt nu de oplossing gevonden te hebben, en heeft deze voor de gelegenheid gedeeld met de MailOnline. Ze concluderen op basis van archiefonderzoek dat de lichamen door aasgieren hardwerkende ondernemers zijn weggehaald, en zijn gebruikt in de groeiende Belgische en Franse suikerindustrie. De botten van duizenden mannen en paarden zouden zijn vermalen, om gebruikt te worden bij de raffinage van bruine suikerbieten. In de buurt van Waterloo moet een suikerfabriek hebben gelegen op enkele kilometers afstand van de waarschijnlijke locatie van de massagraven, waar de lichamen waren gedumpt. Hier lijkt jarenlang een lugubere vorm van mijnbouw te zijn bedreven, waarbij handelaren op zoek gingen naar bruikbare botten.

Archieven

Het onderzoek werd uitgevoerd door de historici Bernard Wilkin, Robin Schäfer, en de archeoloog Tony Pollard. De mannen doorgroeven Franse, Belgische, en Duitse archieven op zoek naar verslagen over de nasleep van de veldslag. Sommige van deze archieven zijn normaal niet voor het publiek toegankelijk. Hierbij vonden ze een aantal brieven waarin de schrijvers verwezen naar het opgraven van botten voor de productie van suiker. In één hiervan sprak de burgemeester van Braine-I’Alleud, waar Waterloo ligt, zijn afschuw uit over het opgraven van botten van de gesneuvelden. Dit was in 1834. Andere documenten suggereren dat het gebruik van menselijke resten bij de productie van suiker bekend was. Een stuk in een Duitstalig Praags dagblad uit 1879 raadde honing aan om voedsel zoeter te maken, om te voorkomen dat ”uw overgrootvader’s atomen op een goede ochtend opgelost worden in uw koffie”.

Bottenhandel

België was van 1815 tot 1830 nog onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden, dus een deel van de raffinage vond waarschijnlijk technisch in Nederland plaats. Na de afscheiding liberaliseerde België in 1834 de handel in botten. Hierna groeide volgens de onderzoekers ook de export naar Frankrijk. De Franse zakenman Charles Derosne had twintig jaar eerder ontdekt hoe gemalen en verhitte botten gebruikt konden worden als filter voor de productie van witte suiker uit suikerbieten. Dit was effectiever dan het gebruik van houtskool. Wilkins vond een Frans krantenartikel waarin werd geschreven dat Franse industriëlen in 1835 toestemming hadden gekregen om opgravingen te doen bij Waterloo, om zo aan de botten te komen. De suikerfabriek bij Waterloo zelf zou uiteindelijk in 1860 sluiten, waarschijnlijk omdat de meeste botten toen wel waren opgegraven.

Doorbraak

Bernard Wilkin noemt de bevindingen ”de spannendste recente ontdekking over de Slag bij Waterloo”. Pollard zegt dat de suikerindustrie waarschijnlijk een grote invloed heeft gehad op de omgeving van het slagveld. Pollard had na eerder werk al geconcludeerd dat sommige botten waarschijnlijk waren vermalen om kunstmest te maken. Het gebruiken van botten voor lokale industrie was mogelijk ook gangbaar bij andere slagvelden in de periode, naast het zoeken naar bruikbare wapens, kleding en andere voorwerpen.