Richting het einde van de film Omar staat de titelfiguur onderaan een muur. De muur loopt dwars door Palestijns gebied en scheidt hem van zijn jeugdvrienden Tarek (Eyad Hourani) en Amjad (Samer Bisharat), en zijn grote liefde Nadja (Leem Lubany). Met een touw probeert hij de muur op te komen, maar het gaat niet. Hij zakt terug op grond en in elkaar. De film begint twee jaar eerder, ook bij die muur, waar Omar (Adam Bakri) zich dan nog probleemloos omhoog hijst. Twee jaar, waarin hij uiterlijk weliswaar nauwelijks verandert, maar vanbinnen iets onherroepelijk zal breken.
Een film maken over of tegen de achtergrond van het Palestijns-Israëlisch conflict is altijd precair. Dat ondervond regisseur Hany Abu-Assad zelf al met Paradise Now (2005), over twee Palestijnse zelfmoordterroristen. Hij waagde het hun perspectief te kiezen en weigerde een moreel oordeel te vellen, wat hem op evenveel kritiek als lof kwam te staan. Met Omar keert hij terug in dit controversiële wespennest. Hij maakte de film met bijna alleen amateuracteurs, die stuk voor stuk overtuigen, en een nagenoeg volledig Palestijnse crew.
De drie Palestijnse jeugdvrienden vatten het plan op een Israëlische grenspost aan te vallen. Althans, ze gaan met z’n drieën in een gestolen auto de heuvels in en vanaf daar schiet een van hen een Israëlisch soldaat dood. Er zit iets ontstellend onbenulligs in hun actie. ‘Je wordt geen vrijheidsstrijder door toe te kijken’, spreekt Tarek groots, maar zijn ze dat nu dan wel? Er zit bar weinig idee achter de actie, behalve dan dat in hun ogen elke dode Israëliet een goed Israëliet is.