Wie naar de grote kaskrakers van een gemiddeld filmjaar kijkt, vraagt zich weleens af of ze in Hollywood ooit van het woord ‘diplomatie’ hebben gehoord. Natuurlijk zijn grijze heren rond een tafel niet zo sexy als ontploffende helikopters, maar toch, al sinds jaar en dag presenteert ‘s werelds dromenfabriek slechts één antwoord op dreiging: bruut en nietsontziend geweld. En wie dat het beste kan en daarbij het minst ‘last’ heeft van empathie of een geweten, is de held.
Ender’s Game, een verfilming van de gelijknamige sciencefictionklassieker van Orson Scott Card, is een pervertering van zulk heldendom. De held is hier een kind dat van jongs af aan wordt getraind te denken in oorlogsstrategieën en op het schild wordt gehesen als hoop van de mensheid nadat hij een jaloerse belager eerst tegen de grond slaat en vervolgens nog flink natrapt. Want je vijand neerslaan is niet voldoende, je moet hem zoveel pijn doen dat hij jou nooit meer aanvalt.
Het is deze instelling die maakt dat de twaalfjarige Andrew ‘Ender’ Wiggin (Asa Butterfield) al snel als begaafd wordt aangemerkt door kolonel Graff (Harrison Ford) en majoor Anderson (Viola Davis). Want de mensheid mag de aanval van de buitenaardse, insectachtige Formics dan jaren geleden hebben afgeslagen, ze zijn nog niet onschadelijk gemaakt. Ender wordt uitverkoren voor battle school; een wespennest van machtsverhoudingen en manipulaties. ‘Follow the rules, you lose’, stelt Ender. ‘Use violence, you win.’