De dood wordt op een dienblad de kamer binnengebracht. Een cocktail van wodka en illegale barbituraten, klaargemaakt door de jonge vrouw Miele (Jasmine Trinca). Als hij de glazen maar niet aanraakt, drukt ze de man door zijn tranen heen op het hart. Zijn vrouw moet het zelf doen. ‘Het is bitter’, zucht de vrouw als ze de glazen achteroverslaat, ‘erg bitter.’ Het zijn dit soort korte episodes, aan het begin van de Italiaanse film Miele, die veel beloven voor de rest van de film. Helaas stelt het vervolg licht teleur.
Miele is niet de echte naam van de jonge vrouw. Ze heet Irene, heeft een studie medicijnen opgegeven en helpt nu mensen met een uitzichtloze ziekte aan een zachte dood, iets dat in het katholieke Italië nog altijd uit den boze is. Haar beweegredenen zijn ideologisch, zo zegt ze, maar het is ook haar voornaamste bron van inkomsten. In het eerste deel van de film zien we haar voornamelijk aan het werk. Kalm aanwezig als het nodig is, onzichtbaar op de achtergrond als het kan en altijd overtuigd dat ze het goede doet.
Maar dan verschijnt Grimaldi (Carlo Cecchi) op haar pad, een oudere man die kerngezond blijkt, maar toch uit het leven wil stappen. Want hij is wel degelijk ziek, zoals hij haar uitlegt, alleen is zijn ziekte onzichtbaar. Hij is depressief. Miele weigert, op morele gronden, om hem te helpen. Maar direct trekt hij haar morele overwegingen in twijfel. Want waarom heeft hij minder recht op een zachte dood? Moet hij dan uit het raam springen? En hoe zit het met de tarieven die ze vraagt? Maken die een waardige dood niet slechts een privilege van de rijken?