Wes Anderson is zo’n regisseur waarbij je na het zien van één enkele ‘still’ al weet dat het werk van zijn hand afkomstig is. De typisch gestileerde decors en de gortdroge humor, ze vallen zeker niet bij iedereen in de smaak. Films van Anderson moet je leren kijken. Omdat hij in zijn nieuwste werk The Grand Budapest Hotel kiest voor een iets commerciëlere insteek, is dit Anderson’s meest toegankelijke film tot nu toe. Voor zowel de liefhebbers als dus ook voor de ‘first timers’ een hilarisch blij vlagen zelfs cartoonesk werk van de stijlgrootmeester. Een film vol cameos, bizarre situaties en amusante passages.
The Grand Budapest Hotel draait om de rijke en enigszins treurige geschiedenis van het gelijknamige hotel. Een hotel dat in verval is geraakt, maar in de gloriedagen het episch centrum was van het niet bestaande, Oostblok ogende, landje Zubrovska in het Europa van voor de Tweede Wereldoorlog. De vroegere Lobby Boy (F. Murray Abraham) vertelt in het uitgestorven hotel-restaurant zijn levensverhaal aan een jonge schrijver (Jude Law).
We gaan terug naar de tijd dat de jonge Zero Moustafa (Tony Revolori) als Lobby Boy zijn eerste stappen in het hotel zet en kennis maakt met de perfectionistische en licht gerontofiele hotelconciërge Monsieur Gustave H. (Ralph Fiennes). Bij Monsieur Gustave is de klant koning. En dat de klant koning is gaat, vooral bij de vrouwelijke bejaarden, tot tussen de lakens. Daar is niets vreemds aan want “I have sex with all my friends”, zo is de bescheiden mening van Monsieur Gustave.