Het jaar 2016 was rücksichtslos voor de muziek en zijn muzikanten. David Bowie, Prince, Eddy Wally en Leonard Cohen hebben ons, de sterfelijken, verlaten. Tot mijn grote verbazing worden nu zowel David Bowie als Prince getipt als mogelijke winnaars van de nummer een positie in de top 2001. Dit is een ontkenning van het briljante nummer Valencia van Eddy Wally. Maar vooral een miskenning van de poëet Leonard Cohen die in het klein het grote bezong.
De dood is alomvattend. De levenden hebben de luxe om hem te ontkennen en uit te dagen. Dat is niet alleen hooghartig maar ook aanmatigend. Wie de dood niet accepteert is het leven niet weerd. De aanwezigheid van God is interpretatie. Een eventuele ontsnapping aan het eeuwige zwart. Maar, ook al is het fictie, de dood wordt verslagen door het geloof in het eeuwige. En daar komt Leonard Cohen om de hoek kijken.
Waar David Bowie nog eenmaal wilde bewijzen dat hij vernieuwend was, daar keek Cohen in de bek van het monster en heeft hij een album geschreven over de dood die ons tart maar tegelijkertijd omarmt. Daarmee is hij vernieuwender en verfrissender dan Bowie. Cohen valt in stijl, Bowie zweeft naar de kitsch. Het onvermijdelijke moet nou eenmaal omarmd worden. Misschien wel doodgeknuffeld.