Jazeker, de milieubeweging kent een lange en beschamende geschiedenis van overdrijving, manipulatie en bangmakerij. Daar valt een dik boek over te schrijven. Of een dun, flauw boekje, zoals Jaffe Vink met Wie is er bang voor de vooruitgang heeft gedaan. Vinks overzichtje is ernstig onvolledig, zijn commentaar oppervlakkig en dan zijn er ook nog hoofdstukken die niets met milieu te maken hebben. Maar het probleem met dit boekje reikt dieper: Vink wil Grote Vragen beantwoorden.
Hij wil uitleggen waarom we, te midden van onze welvaart, terwijl de oude milieupaniek toch zo vaak voor niks bleek, nog steeds bang zijn: “We kunnen niet geloven dat het zo goed gaat. We zijn bang. We wantrouwen ons voedsel, we vrezen het klimaat, we zijn bezorgd over de onstuimige groei van de wereldbevolking en verontrust over natuur en milieu. Die angst wil ik onderzoeken. Waar komt die vandaan?”
Mooie vraag. En welk een lullig antwoord treft de lezer uiteindelijk aan.
Vink vertelt over zijn jeugd in Groningen; over het vroeger zo vervuilde Winschoterdiep, smerig van de zetmeel uit de aardappelmeelfabrieken. Dat Diep ruikt nu weer heerlijk fris. Dankzij maatregelen, dat wel.
Dan komt hij bij de zureregenhype van rond 1980. Das Grosse Waldsterben waar de media bol van stonden en waar we naderhand niks meer van vernamen. Het zat allemaal toch ingewikkelder dan de schreeuwende activisten ons probeerden wijs te maken.
Vervolgens noemt hij de ‘gifsla-campagne’ van Greenpeace, Milieudefensie en Natuur & Milieu uit 1998. Dat was inderdaad paniek om niks – maar dan zijn we ook aangeland in de tijd dat milieubewegingen leden moesten hebben om invloed uit te oefenen en bedreven waren geraakt in het manipuleren van de media.
Daarna volgen een aantal hoofdstukken waar geen lezer iets mee kan: een hoofdstuk over de Softenon-affaire (een medische misser); eentje over Henry Thoreau die anderhalve eeuw geleden in een hutje ging wonen, een over de uitvinding van de lift, een over W.F. Hermans en bodemerosie en dan komt hij gelukkig weer ter zake, bij Rachel Carson, de auteur van Silent Spring (1962), de eerste waarschuwing tegen al te agressieve bestrijdingsmiddelen. Ze had, constateert Vink plechtig, “terechte kritiek” maar ze had volgens hem niet zo paniekerig moeten doen.
Waar achteraf ook weinig van klopte, moet Vink ook nog kwijt, is The Population Bomb van Paul Ehrlich, uit 1968. Dan moet hij nog hetzelfde opmerken bij het Rapport van de Club van Rome, uit 1971. En Van Mierlo trapte erin!
De enigszins geïnformeerde lezer heeft tot dan toe niks nieuws gelezen en is ook geen stap dichter bij het antwoord op Vinks vraag uit de inleiding. Hij is op pagina 190. Vink heeft nog 17 pagina’s te gaan. En slaat aan het pseudofilosoferen.
De reden waarom het Rapport van de Club van Rome in ons land aansloeg was omdat er, volgens Vink, reële milieuproblemen waren, maar ook omdat Nederland “een diep religieus land, met een groot schuldgevoel” is. Het is maar dat u het weet. Vink heeft het voor u gezien.
En nog veel meer. Want de voornaamste oorzaak, aldus Vink, is dat we ons in die tijd gingen beseffen dat we de natuur beheersen: “De invloed van de mens op de natuur is zo sterk geworden dat we in een ander tijdperk zijn terechtgekomen.”
Hij noemt dat besef “ontzagwekkend”.
Daar hadden we dus last van. Het is maar dat u het weet. Vink heeft het voor u gezien. En door dat ontstellende besef zijn we collectief “verdwaasd, maar ook bang en verontrust”.
Dat wist u vast ook nog niet. Nou, filosoof Vink ziet het vanuit de ivoren toren allemaal gebeuren.
En dan, alsof dat ontstellende besef al niet erg genoeg is, komt Vink in zijn allerlaatste pagina’s met nóg een verklaring voor onze huidige angst om vervuild en vergiftigd te raken. De Atoombom. Die veroorzaakte “apocalyptische stofwolken”, zeg maar angst. En die apocalyptische angst wordt sindsdien uitgebuit door milieu-activisten te beginnen met Carson, dan Ehrlich en dan alle latere onrustzaaiers. We zijn eigenlijk nog steeds in de greep van de atoombomangst. En dat vreselijke besef dus. Of zoiets.
Het spijt me, maar Vinks denken is te dun voor welk boekje dan ook. Apocalyptische angst is ten eerste zo oud als de apocalyps zelve. Daar hadden we (en daar heeft Vink) de atoombom niet voor nodig.
Wat Vink doet is een oude koe grijpen, de hoogte in abstraheren en dan neer laten dalen waar hij haar hebben wil. Een trucje dat je me elke angst kunt uithalen. Waarom dan niet de oude religieuze apocalyps als bron aangewezen? Waarom niet de angst voor een wereldoorlog in het algemeen op deze wijze ‘hergebruikt’? De wapenwedloop? Angst voor de dood? Het is allemaal bruikbaar, allemaal even ‘diepzinnig’. Prietpraat.
En dan is hij er nog niet, want in zijn allerlaatste pagina’s vindt Vink zowaar nog ruimte voor een al even ridicule oplossing voor onze blijkbaar op semi-Jungiaanse wijze collectief in ieders ziel gedrongen en getransformeerde atoombom-angst. Hoe komen we daarvan af? Welnu, dankzij de wetenschap. Zij zorgt volgens Vink immers voor de “abstrahering van onze ervaring”. En daar moeten we met z’n allen naartoe.
Vervolgens vliegt hij hals over kop via Copernicus, Edison (“Het lichtknopje behoort tot het Rijk der Abstractie”) en Mondriaan (“De moderne kunst heeft deze abstrahering van de ervaring doorzien”) naar zijn magistrale conclusie: “En nu zit de abstractie in onze vezels”.
Het is wat onverwacht. Zijn we daarmee van onze angst bevrijd, dokter Vink? Hij zwijgt. In de laatste alinea rijdt hij intens gelukkig met honderdveertig kilometer per uur naar Parijs. Een soort vluchtgedrag, vermoed ik, op de vlucht voor zijn eigen flodderredenering.
Helaas voor Vink, de wetenschap levert de burger anno 2014 heel wat anders dan ‘abstrahering van de ervaring’.
Ach, dat klinkt zo mooi, zo diep. Maar de wetenschap levert tegenwoordig op bestelling de redeneringen en rapporten waarmee het bedrijfsleven en de overheid hun gezamenlijke besluiten versieren. Door mee te draaien in de van bovenaf opgelegde beslissingssystemen (‘inspraak!’), draagt de wetenschap haar steentje bij aan het aan het afkalven van het democratisch gehalte van grote planologische, economische en energiepolitieke beslissingen.
Om nog maar te zwijgen van haar onvermogen om de leugens van het bedrijfsleven tijdig te signaleren en aan de kaak te stellen. Helaas voor Jaffe komt onze argwaan jegens zaken als bio-industrie, GSM-masten, kerncentrales et cetera niét voort uit een onzichtbaar getransformeerde angst uit het verleden. Er is geen behoefte aan dat soort malle abstracties.
Die suffe hypothese hebben we (om met Laplace te spreken) niet nodig. Die argwaan heeft (hoe kan het anders) haar wortels in het Hier en Nu. De burger is argwanend doordat het bedrijfsleven de neiging heeft hem voor te liegen, doordat overheid en bedrijfsleven besluiten voorkoken en doordat wetenschappers zich daarvoor laten gebruiken.
Zeker, de milieubeweging heeft heel wat nodeloze angst gezaaid. Vink heeft helemaal gelijk maar zijn materiaal is een zootje. Zeker, de atoombom staat in de geschiedenisboekjes. En de burger maakt zich terecht grote zorgen over waar de samenleving naartoe gaat. En uit dat door zijn argwaan jegens alles wat hem wordt opgedrongen.
Wie dan zegt dat de burger daarvan zal genezen als hij net als ‘de wetenschap’ de werkelijkheid kan ‘abstraheren’, mag van mij voor altijd in Parijs blijven.
Jaffe Vink, Wie is er bang voor de vooruitgang, Prometheus Bert Bakker, 220 pagina’s. 18,95 euro.