Begin jaren tachtig van de vorige eeuw raakte men in het westen nog net niet in blinde paniek van het uitbreken van een wereldwijde AIDS-epidemie. Wat men destijds nog niet wist, was dat AIDS al even aan de gang was.
Wetenschappers van de universiteit van Leuven én die van Oxford analyseerden mutaties in de genen van het HIV-virus. Op die manier ontdekten ze dat het virus begin vorige eeuw opdook in een chimpansee-kolonie in Kameroen.
Men stelde een hypothese op die stelt dat een jager in contact kwam met het bloed van de apen en zo het virus per boot over de Sangha naar Kinshasa in Belgisch-Congo brachten. Vanuit Kinshasa verspreidde het zich dankzij de door Belgen aangelegde spoorlijnen.
Volgens de onderzoekers was Kinshasa destijds een prima voedingsbodem voor het virus. De bevolking groeide razendsnel, en er heerste een vrije seksuele moraal. Veel vrouwen presenteerden zich als Femmes Libres en hielden er meerdere partners op na. Ook de seksindustrie was in opkomst omdat er twee maal zoveel mannen als vrouwen waren. Naast AIDS tierden alle geslachtsziekten dan ook welig.
Zonder de spoorwegen was het virus waarschijnlijk lokaal gebleven. Naast spoorwegen zorgden schepen en vliegtuigen ervoor dat in de jaren tachtig het virus in Amerika opdook. De rest is geschiedenis.