De Israëlische bezetting van de Gazastrook en de Westoever in 1967 wordt vaak beschouwd als het laatste voorbeeld van westerse koloniale expansie. Hoe waar deze omschrijving is, bleek deze week toen het Israëlische ministerie van Defensie (onder druk van de actiegroep Gisha) bekend moest maken dat het vijf jaar geleden heel nauwkeurig uitgerekend heeft hoeveel elke Palestijn in de bezette gebieden moest eten zodat hij (of zij) nog nèt geen honger zou lijden.
De berekeningen werden gemaakt kort na de verkiezingsoverwinning van Hamas, die leidde tot een Israëlische economische boycot die uiteindelijk tot 2010 zou duren. (En nog steeds grotendeels in stand wordt gehouden.) Een volwassen Palestijn moest minimaal 2279 calorieën per dag krijgen. De hoeveelheid voedsel was verder uitgesplitst naar de noodzakelijke, minimale hoeveelheden graan, zuivel en vlees (van dat laatste: 316 gram per dag). Volgens het leger zijn deze berekeningen nooit omgezet in richtlijnen voor wat betreft de voedselimporten richting Gaza. Ze zouden, integendeel, gebruikt zijn om er voor te zorgen dat de anderhalf miljoen Palestijnen niet tekort zouden komen – wat dan beter geformuleerd kan worden als: nèt niet tekort zouden komen. Een hongersnood is er in Gaza nooit uitgebroken – maar dat kwam wellicht vooral door het netwerk van smokkeltunnels richting Egypte. De Israëlische studie was getiteld: “Voedselconsumptie in de Gazastrook, de Rode Lijnen.”
Niets nieuws
Prediker zou zeggen: niks nieuws onder de zon. Tellen, meten, kijken waar de grenzen liggen. Het is de taak van elk koloniale bestuur. Koloniën dienen geld op te brengen, of anders zo min mogelijk geld te kosten. Dat betekent dat de bevolking nuttig werk moet verrichten, dat ze geteld moet worden en dat er op moet worden toegezien dat ze niet meer verdient dan noodzakelijk is om in leven te blijven. Dat is waar koloniale ambtenaren zich eeuwenlang mee bezig hielden. Het verplicht stellen van de teelt van exportproducten; en de arbeiders zo lang mogelijk laten werken tegen een zo laag mogelijk loon. En alle surplusproductie moet weggevoerd, verkocht voor een ‘batig slot’ op de begroting. In de Oost waren Nederlandse ambtenaren altijd druk in de weer om te achterhalen hoeveel boeren er in een bepaalde streek woonden, en om de lokale heersers vervolgens te pressen om al die boeren in te zetten voor de productie van ‘nuttige’ zaken als koffie en indigo. De prijzen daarvoor werden uiteraard in Batavia bepaald. De behoeften van het Moederland gingen uiteraard altijd voor.
Neem de Britse ambtenaren die in de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog de opdracht kregen te bepalen wat India kon bijdragen aan de Britse oorlogseconomie. Ze beloofden het moederland duizenden tonnen graan en andere producten. Allemaal keurig uitgerekend en opgeteld. Met behoud van een minimum voor de keurig getelde Indiase bevolking. Maar in de loop der tijd, naarmate het leven in Engeland steeds grimmiger werd, werden de leveringen steeds verder opgeschroefd. De Indiër moest zich maar redden. Ambtenaren waarschuwden op een gegeven moment voor een hongersnood maar Churchill was niet geïnteresseerd. De hongersnood kwam, in 1943, en kostte naar schatting drie miljoen Indiërs het leven. Was Churchill een massamoordenaar? De discussie hierover is nog niet uitgewoed. Zeker is wél dat het lot van de Indiërs hem bijzonder weinig kon schelen.
Duitse koloniën
Het kan uiteraard nog veel erger. Koloniale overheersers kunnen massamoord inplannen. In mei 1941, een maand voordat nazi-Duitsland de Sovjet-Unie binnenviel, organiseerde het Duitse ministerie van Landbouw een conferentie over de bijdrage die de koloniën Witrusland en Oekraïne (die naar verwachting dat jaar Duits zouden worden) zou kunnen leveren aan de Duitse voedselvoorziening. Topambtenaar Herbert Backe rekende Hitler voor dat de regio het Duitse voedselprobleem kon oplossen. Het enige wat moest gebeuren, was het verbieden van importen naar die twee regio’s, het uitroeien van de joden én het uithongeren van de ‘improductieve’ stedelijke bevolking. Dit plan, uitgewerkt tot achter alle komma’s, is grotendeels ten uitvoer gebracht. Niet alleen enkele miljoenen joden, ook vele miljoenen Witrussen en Oekraïeners waren al in de zomer van 1941 voorbestemd te sterven. Alleen boeren mochten voorlopig blijven leven, op een hongerrantsoen, totdat ze een keer vervangen zouden worden door Duitse boeren.
Onderdrukken is tellen
Wie een volk wil onderdrukken, moet het tellen. Die moet weten wat zo’n volk kost, kan opleveren, minimaal nodig heeft. Vooral onderdrukte minderheden moeten dus enorm oppassen voor alle pogingen van hun overheersers om ze te tellen. Zich laten tellen betekent zich (aan een ander) onderwerpen. In de Bijbel wordt dan ook een paar keer flink gewaarschuwd voor volkstellingen. Alleen God kon daartoe opdracht geven (Ex 30), en zelfs dan stelt de Bijbel dat iedereen die zich laat tellen losgeld moet betalen (in dit geval aan de priesters), want zich laten tellen is zich onderwerpen. Wie dat toeliet, riep Gods toorn over zichzelf af (Ex 30:11-15). Toen koning David een eigen volkstelling organiseerde, werd hij daarvoor door God zwaar gestraft (2 Sam 24).
De auteurs van deze Bijbelboeken waren zich met andere woorden zeer bewust van het dreigende, onderdrukkende karakter van volkstellingen. Maar voor overheersers is die drang om te meten, om te weten waarover je heerst, onweerstaanbaar. Vroeg of laat willen ze weten hoeveel onderdanen er zijn. Hoeveel belasting er opgehaald kan worden – en dan vooral onder geminachte, machteloze minderheden. Dat soort tellingen werden en worden altijd gebracht als noodzakelijk voor een rechtvaardig bestuur en belastingbeleid. Maar de Bijbel weet al beter.
Natuurlijk zijn de Israeli’s niet van plan om de Palestijnen uit te roeien, of leeg te persen. We mogen gerust aannemen dat het Israëlische ministerie van Defensie uitsluitend goede bedoelingen had met haar tellingen en berekeningen. Maar wat opvalt, wat verontrust, is dat zoiets überhaupt bedacht wordt, dat het gebeurt. Die mentaliteit van: ‘ze zijn van ons’. Die koloniale mentaliteit.