Twintig minuten. Zolang kan ik normaal gesproken zonder handen aan het stuur van mijn tweedehands terugtraprem-Gazelle rijden. Behalve dan als ik naar m’n werk fiets. In dat geval zouden vijf seconden al voldoende zijn om het risico op een enkeltje naar het verkeerde academische centrum per traumahelikopter aanzienlijk te verhogen. U moet weten dat Amsterdam Zuid vol zit met kinderen die Sterre en Mees heten en door de ouders op de bakfiets naar school worden gebracht.
Eventueel voorzien van regenwerende afritsbare plastieken accessoires om te voorkomen dat de Wunderkindjes in aanraking zullen komen met zure regen. Want dan smelten ze.
Naast de welbekende bakfietsbottleneck op de veels te krappe fietspaden die al dan niet worden doorkruist door veel te brede tramrails, flitsen er links en rechts hippe Zuid-As-figuren op ergonomische Peugeot-fietsjes voorbij. Deze proberen vaak iedereen in te halen, maar gelet op de kantoorstoelconditie, veroorzaakt door een volgevroten vieruurtjes-en-VriMiBo-lichaamsbouw, komen zij qua inhalen niet verder dan ongeveer halverwege je achterband. Om daar vervolgens enkele minuten hinderlijk aan de linkerflank parallel te blijven hangen, wat elke poging tot inhalen van jouw kant weer belemmert. Wanneer er tenminste niet aan de uiterste linkerflank al een extra inhaalactie is ingezet door Gooische Meisjes op Patricia Paayaanse pornoroze Vespa’s.
Het ongemakkelijke verstandshuwelijk tussen Nederlanders en hun Italiaanse associaties (stijlvol, intellectueel of beiden) in een notendop. Prachtig en meeslepend als concept, maar in de uitvoering een Zwarte Markt t-shirt met Dolce & Gabana in gouden gillende glitterletters.
En daar zie ik de colonne van bakfietsmoeders al in de verte: keuvelend met een ludieke houten bak waar ze van het weekend nog mee op tour naar de bioboer waren. Een uitje met de hele Douwe Egberts-buurt. Maar het is geen weekend. We zijn niet bij de bioboer. Het is maandagochtend en zij staan tussen mij en mijn einddoel in.
Als je dit filmisch cultureel verantwoord zou moeten vertalen, en dan het liefst op zo’n manier dat u mij associeert met hoe ik mijzelf dan zie, dan flitsen direct beelden van mij voorbij in Apocalypse Now (Coppola, Italiaans). De waanzin van de kronkelende fietsen en flitsende scooters, als ware het een Tet-offensief, maakt nog niet dat ik de strijd opgeef. Ik zou dwars door iedereen heen kunnen fietsen. Of juist niet: Charlie don’t surf, tenslotte.
Ik ben bijna bij de Zuid-As, door een glooiing in het fietspad ga ik mee in de ietwat versnellende fietsenflow om zo met een flinke vaart onder de tunnel van station Zuid door te gaan. De fietsenflow volgend. Er in meegaand. En dan – omdat het kan – gewoon stil te gaan staan. Keihard op die ram trappen.
Wat volgt is een ware explosie van waanzin: zijspannen met attachékoffers boren zich door de eerdergenoemde plastieken protectie heen (en de Wunderkindjes daaronder), de viral Vespa’s exploderen en ledematen vliegen de tunnel uit. Ondertussen gaat er volgens mij ook nog een EID af. The horror.
De Peugeotfietsjes hebben ondertussen een zwieper gemaakt en zijn bovenop Mirre, Marije en Willemijn beland, midden in hun discussie over crème fraiche of zure room in cupcaketopping (volgens mij zijn dat real life GTA bonuspunten). Mensen raken in paniek. De Vespameisjes zijn ondertussen druk met hun Gucchi-tassen en Fendii-laarzen om zich heen te slaan en te trappen, een student (die direct spijt heeft het college niet te hebben geskipt) kijkt verdwaasd om zich heen. Tussen mijn spaken glimt iets geels, wat de combinatie lijkt te zijn van een half Lance Armstrong-bandje en de resten waar het aanzat. The horror. The horror.
Het opblazen van de dagelijkse sleur heeft zo zijn consequenties: volgende keer misschien toch maar doorfietsen. Of de trein pakken. Daar heb je tenminste nog vriendelijke jongens met koffie en koek.