Vorige week stonden voor het nieuwe filiaal van IKEA in Zwolle 4.000 mensen in de rij, niet voor een nieuw bankstel maar voor een baan. IKEA heeft namelijk 300 mensen nodig. Van elke dertien mensen in de rij kan er, als alles meezit, één bij IKEA aan de slag. Dat is de realiteit van de participatiesamenleving anno 2014. Mensen willen niets liever dan participeren, meedoen, werken voor hun geld, maar zij hebben daartoe niet de mogelijkheid.
In dat licht bezien, tekent de Troonrede, ook bij herlezing na tien maanden, nogal schril af, als wordt gesteld dat de “verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar leven en omgeving”.
De participatiesamenleving. De Koning opende het parlementaire jaar er dus mee. En gister sloot de Kamer praktisch het jaar af met het debat hierover.
Zullen er mensen zijn die tegen zijn?, vraag ik me af. Mensen die zeggen: Doe mij maar een ‘ik wil een helemaal niks-niet’ samenleving. Zou het kabinet echt denken dat het nodig is om mensen tot participeren op te roepen? Weten ze echt niet dat mensen in overgrote meerderheid niet anders willen, maar vaak niet kunnen omdat er geen banen zijn of omdat hun arbeid in de moderne hogesnelheidseconomie onvoldoende productief is?
Natuurlijk weet het kabinet dat wel. Het begrip is ook niet bedoeld als wegwijzer naar een andere samenleving, maar als een label om de miljardenbezuinigingen op zorg aan huis, de sociale werkplaats en de jeugdzorg van een intellectueel vernisje te voorzien. Dat maakte het debat van gisteren nogal pijnlijk. Vooral omdat die bezuinigingen niet alleen door het kabinet worden gesteund, maar zijn vastgelegd in akkoorden met D66, de ChristenUnie en de SGP. Al hun mooie woorden ten spijt.
Moet dan alles maar bij het oude blijven? Nee, zeker niet. Het is natuurlijk prima om van burgers te vragen mee te doen. En ja, het is zo dat mensen gemiddeld genomen steeds beter zijn opgeleid en daarmee mobieler en mondiger zijn geworden. Het is goed dat de overheid zich daarvan rekenschap geeft, maar dat betekent wel dat het kabinet conclusies moet trekken voor de ambities die de overheid wel moet blijven hebben. Die conclusies blijven uit. Logisch ook, want de VVD en de PvdA denken daar niet bepaald hetzelfde over. Wat overblijft zijn lege zinnen als “geen beleid dat maatschappelijk initiatief verdringt”. Opnieuw geldt: wie zou het daarmee oneens zijn? Wat betekent dit? “We moeten het maatschappelijk probleemoplossend vermogen beter benutten”, schrijft de minister-president ook in zijn brief. Ook een goed idee. Maar wie, hoe, wat, waar? Het kabinet heeft blijkbaar geen idee. Of in ieder geval geen gezamenlijk idee.
De discussie over de participatiesamenleving heeft een valse start gemaakt. De participatiesamenleving vraagt om een ambitieuze overheid, die voor werkgelegenheid niet enkel naar de markt kijkt, maar zich realiseert dat bezuinigingen banen vernietigen. Een overheid die de last op arbeid verschuift naar vermogen, milieuvervuiling en energieverspilling, zodat het scheppen van banen niet langer fiscaal wordt bestraft. Een overheid die vooroploopt bij het eerlijk delen van bestaande werkgelegenheid en die de mogelijkheden verruimt om deeltijdwerk, vrijwilligerswerk en tijdelijk werk te combineren met een gedeeltelijke uitkering, zodat maatschappelijk actief zijn niet langer wordt ontmoedigd. Een overheid die de burgers ondersteunt die met mantelzorg een waardevolle aanvulling leveren op wat er aan professionele zorg nodig is. Het debat over die ambitie moet hoognodig worden gevoerd.
Hopelijk lukt dat in het nieuwe politieke jaar wel. Maar als het kabinet er niet in slaagt de grote uitdagingen van deze tijd, de hoge werkloosheid, de toenemende ongelijkheid, de energieafhankelijkheid aan te pakken, dan kunnen ze beter stoppen en verkiezingen uitschrijven.