Godsdienstwetenschapper Markus Davidsen promoveerde op Tolkien-gelovers. Misschien wel de religie van de toekomst, zegt hij. Moeten we hem geloven? Een hele pagina in de Volkskrant (van maandag 13 oktober) en ook nog een pagina in NRC Handelsblad van de vrijdag daarna. Dat moet wel een heel belangrijke promotie zijn, die van Markus Davidsen. Het is in ieder geval een leuk onderwerp: mensen die in de Lord of the Rings geloven. Die langs spirituele weg contact zoek met de elfen en de Valar (goden) die J.R.R Tolkien verzonnen heeft. Ze vinden elkaar op internet, en Davidson heeft zelfs een keer meegedaan met een ritueel waarbij hij, skypend met een stelletje gelovers, een van die goden opriep, om daarna gezamenlijk spreuken in elftentaal de declameren, met bijpassende gebaren. Dit alles om de de stemming te komen voor contact met de elfen.
Leuk voor de lezers die zich nog vaag herinneren dat ze ooit Tolkien hebben gelezen. Maar wat stellen die gelovers voor? Davidsen voorspelt ze een mooie toekomst:
“Dit is hoe religies ontstaan. Ooit waren ook het christendom en de islam nieuw, waren het verhalen die de mensen al dan niet grepen. Bij de Tolkien-gelovigen zie je dat allemaal hier en nu gebeuren. Hun fascinaties, hun redeneringen dat het allemaal echt waar is, ook al lijkt het fictie. Zo ontstaan religies dus.”
Om hoeveel gelovigen gaat het? Hoeveel aartsvaders zal deze religie straks tellen? Davidson heeft zo’n vijftien van dat soort praatgroepjes op internet gevonden, met alles bij elkaar een paar honderd hele en halve ‘gelovigen’, de meesten in de Verenigde Staten. Vooral beta’s, ict-ers, types die in hun jeugd(literatuur) zijn blijven hangen. En dat is dan 65 jaar na het verschijnen van The Lord of the Rings. Ter vergelijking: 65 jaar na de dood van Christus vond men het in Rome hoog tijd om af te rekenen met die christelijke onruststokers.
Voor de goede orde: die nerds zijn zo gek nog niet. Want een nieuwe religie stichten, dat was ook het doel van Tolkien. Althans, hij begreep ook wel dat een religie een basis nodig had, een mythologie. En die wilde hij met zijn boeken verschaffen. Tolkien was samen met auteurs als C.S. Lewis en Charles Williams lid van ‘The Inkling‘ een literair gezelschap in Oxford dat bloeide in de jaren twintig/dertig van de vorige eeuw, en waarvan enkele vooraanstaande leden zich tot doel hadden gesteld (naast ouwehoeren) om Engeland van een nieuwe mythe te voorzien. De wereld was (in de term van Max Weber) ‘entzaubert‘ geraakt. De oude christelijke mythen voldeden niet meer. Ze waren uitgekauwd. Vandaar dat het volk massaal de kerk verliet, en de samenleving versplinterde. Een nieuwe mythe moest het volk binden. En de elite, die de taak had het volk te leiden, moest ook voor die mythe zorgen. Dat idee was niet nieuw: denk aan H.S. Chamberlain en zijn Mythos des Neunzehnten Jahrhunderd (waarin hij het ‘volk’ als Duits bindmiddel aanprees, en de Jood als vijand), maar de manier waarop deze Britse heren die behoefte invulden was origineel.
Lewis was een devoot katholiek, en transformeerde de christelijke mythe van de overwinning van het Goede of het Kwaad, door de dood heen, tot de Chronicles of Narnia. (Met de leeuw Aslan in de rol van de lijdende Christus). In de hoop dat kinderen op die manier weer gevoelig zouden worden voor een nieuw geloof in het Goede. Charles Williams was meer geïnteresseerd in het mystieke en occulte en is vooral bekend van All Hallows Eve, een fantasy boek (de heren gelden als grondleggers van het genre) over een boze tovenaar die de wereld wil veroveren. En dan was er dus Tolkien met zij Lord of the Rings. Tolkien heeft dat werk nog op mystieke hoogte willen plaatsen door zo nu en dan te suggereren dat het geïnspireerd was door hogere machten. Hij was ook een katholiek, en kreeg van zijn vrienden te horen dat zijn mythologie wel erg ‘heidens’ was met zijn elfen en zijn Middle Earth (een motief uit de Germaanse mythologie). Tolkien ‘corrigeerde’ dat met de Silmarillon, waarin hij een complete elfentheologie en (om in katholieke termen te blijven) een angelologie gaf van alle bovenaardse wezens.
Maar laten we wel wezen, dat project om de Britten te ‘hermythologiseren’ heeft nooit aangeslagen. Het hele idee dat een volk een ‘nationale mythe’ moet bezitten die het bijeenhoudt, is dankzij de Tweede Wereldoorlog volstrekt impopulair geworden. Of krijgen Tolkien en Davidsen straks toch hun gelijk? Dat fictie kan leiden tot het ontstaan van een religie is niet bijzonder. Kijk naar de Mormonen, of Scientology. Maar helaas, het boek is verleden tijd en op internet zijn duizenden van dergelijke clubjes te vinden met niet een handjevol maar met tienduizenden volgelingen, van ‘Jezus was een alien’ tot de gelovers in de Joodse samenzwering. Zij lezen geen boeken, ze bouwen samen een fantasiewereld om in te geloven. Worden al die clubjes straks religies? Is met je handen zwaaien bij een elfenspreuk het begin van een religie? Daarvoor zijn het er iets te veel.
Davidsen heeft een mooi onderwerp voor zijn promotie gevonden. Hij trof een stelletje gekkies die toevallig iets doen dat op religie lijkt. En met de kreet ‘Zo ontstaan religies dus’ heeft hij zijn kleine vondst verheven tot een onderwerp voor ‘godsdienstwetenschap’. Blijkbaar heeft deze wetenschap geen adequate theorie om ruis van echt te onderscheiden.
En de kranten dachten niet te lang na: hé! Tolkien! Leuk!
Ziedaar de geboorte van ‘wetenschappelijk nieuws’.
Misschien zijn we na 1945 iets te haastig geweest. In menig westers land klinkt de laatste tijd de noodkreet dat ‘we’ weer een bindende nationaal verhaal, een herkomst en een doel zouden moeten hebben. Een nationale mythe, dus. De pietendiscussie bewijst eens te meer hoezeer velen het verlies van wat van ‘ons’ is betreuren. Maar elfjes en tovenaars, goden en aliens – dat waren de mislukte pogingen van toen. Het wachten is op iets nieuws.