Wetenschapscommunicator Bas Haring ging op zoek naar nieuwe manieren waarop wetenschap maatschappelijk effect kan hebben. Het resultaat is bedroevend. En dat terwijl de maatschappij juist steeds harder roept om verantwoording. De wetenschap heeft tegenwoordig nog maar weinig vrienden. In kringen van bestuurders vindt men wetenschap heel prachtig, al die mooie praatjes en plaatjes, maar als het op centen aankomt, moet je moet al die vrije zwevers wél onder druk kunnen zetten. En dus vinden bestuurders dat wetenschap nuttig moet zijn. Dat het, na de investering ‘van onze belastingcenten’, geld oplevert. ‘Valorisatie’, heet dat al heel lang.
En wetenschappers hebben al heel lang een hekel aan die term. Jarenlang hebben ze geprobeerd onder het gezeur over ‘valorisatie’ uit te komen door te zeggen dat wetenschap ook een intrinsieke waarde heeft, dat wetenschap op zichzelf al prachtig is – en dat heel Nederland dat vindt, en dat die ambtenaren dus niet zo moeten zeuren over nut. Oud-KNAW-directeur Robbert Dijkgraaf was daar heel sterk in. Die kwam voortdurend overal enthousiast vertellen hoe mooi wetenschap wel niet is. Zonder succes. De politiek trok zich er niks van aan. En toen duidelijk werd dat de wetenschap ook de nodige rotte appels bleek te kennen, werd de politiek ronduit grimmig. Het moest maar eens afgelopen zijn met die vrijblijvende geldsmijterij, zo is nu de teneur.
En het grote publiek? Alle wetenschapsshows ten spijt heeft ook dat het vertrouwen in de wetenschap verloren. Het laat in enquêtes weliswaar braafjes weten dat ‘wetenschap’ heel mooi en fijn en belangrijk is, maar als de enquêteur daarna doorvraagt, blijkt dat de burger ‘wetenschap’ toch vooral associeert met ‘zweverig’, ‘moeilijk’, ‘wie betaalt, bepaalt’, of simpelweg met fraude. Nee, ook daar zijn nog maar weinig echte vrienden te vinden.
En wie geen vrienden heeft, staat alleen. Het Rathenau Instituut berekende onlangs dat de totale overheidsinvesteringen in wetenschappelijk onderzoek de komende vier jaar zal dalen van 4,5 naar net boven vier miljard. De investeringen vanuit het bedrijfsleven zijn de laatstejaren fors gedaald, en de verwachting is dat die ook nog verder zullen dalen. En ondertussen wacht de wetenschappelijke wereld met angst en beven op de uitkomsten van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) van het Ministerie van Financiën, een groot onderzoek naar de structuur van de wetenschapsfinanciering. Het geld wordt niet alleen minder; het zal straks ook op radicaal andere wijze worden verdeeld. En dat betekent ongetwijfeld: veel minder vrijheid, veel minder speelruimte en veel strakker aansluiten bij de onderzoekspeerpunten van de EU. Een belangrijk onderdeel van die nieuwe structuur zal ook zijn dat dat begrip ‘valorisatie’ nu echt centraal komt te staan. In Europa weten ze dat al. Daar is wetenschap praktisch synoniem met de vraag: ‘hoe blijven we op het niveau van de VS en hoe kunnen we China op afstand houden?’ Wetenschap is voor de EU een economisch-strategische activiteit, gericht op technologische speerpunten. En ter voorbereiding op dit geweld klagen de Haagse politici dat wetenschappers hier voortaan niet meer moeten denken in aantallen toppublicaties, maar in maatschappelijk effect. Onderzoek moet het verschil gaan maken. Het moet impact hebben, anders is er geen geld voor. En de grote vraag is: hoe doe je dat?
In zijn essay ‘Kunstgebitten, machines en stof’ wil popularisator (en hoogleraar wetenschapscommunicatie) Bas Haring wetenschappers aanmoedigen om meer maatschappelijke impact te hebben. Ook Haring moet blijkbaar weinig hebben van ‘wetenschap om de wetenschap’. ‘Wetenschappelijke kennis,’ schrijft hij in de inleiding, ‘is pas van nut of waarde als er iets mee gebeurt.’ En Haring stelt die waarde vervolgens identiek aan ‘maatschappelijk effect’. En schrijft: ‘het kan goed zijn dat het wetenschappelijk artikel voor wetenschappers zelf de beste manier is om zich te uiten, maar dat andere vormen geschikter zijn om maatschappelijk effect te hebben.”
Dat is natuurlijk naïeve onzin; een artikel is geen vrije expressie, het is een zeer strak dwangbuis waarin weinig te uiten valt, iets waar iedere wetenschapper zich met moeite in perst louter om zijn bestaan en baan te rechtvaardigen. Maar goed, wat zijn die andere vormen dan? Je kunt geniaal zijn, of een hoop artikelen produceren, maar Haring vraagt onze aandacht voor wat hij de derde strategie noemt om maatschappelijk effect te sorteren. Die luidt: ‘je richt je direct op de plek waar het maatschappelijk effect bestaat: op Jan en Alleman. Door bijvoorbeeld publieksboeken te maken, op tv te verschijnen of door een blog te schrijven.’
De lezer ziet onmiddellijk de hopeloosheid van deze onderneming. Een boek met effect? De uitzonderingen bevestigen de regel. Een non-fictie boek, met een oplage van hooguit een paar duizend, heeft natuurlijk geen enkel maatschappelijk effect. Op tv verschijnen dan? Is er ooit een wetenschapper geweest die dáár iets serieus over zijn vakgebied kon vertellen? Televisiemakers verwachten van wetenschappers dat ze heel braafjes door ridicule hoepeltjes springen. Beetje gek zijn, maffe dingen zeggen, en absoluut geen moeilijke woorden of zinnen van meer dan zes woorden want dan begrijpt de presentator het niet meer, en haakt de kijker af. En dan bloggen…. lekker heerlijk voor je uit schrijven ergens op het internet. Ja, dat heeft pas maatschappelijk effect.
Heeft Haring echt niks anders in de aanbieding? Jazeker. Voor dit essay ging hij op zoek naar andere ongewone manieren om het publiek te bereiken. Hij hanteerde daarbij drie criteria:
– Ze moesten ongebruikelijk zijn
– De wetenschapper moest ‘flink de hand hebben gehad’ in het product
– De wetenschapper moet er trots op zijn, ook al was het voor een breder publiek.
Ik citeer ze maar even om te laten zien wat het denken van Haring voorstelt. De eerste twee criteria zijn vanzelfsprekend; de derde is irrelevant. (Ook een ontevreden wetenschapper kan iets goeds hebben gedaan.) En daarbij komt: het voornaamste criterium ontbreekt, namelijk: waar het hier om draait: maatschappelijk effect. Het resultaat is er naar. Haring presenteert ons:
De kunstzinnige kunstgebitten van Guus Flögel
Haakwerkjes van twee wiskundigen
Het ‘Spel van de Gouden eeuw’ van Oscar Gelderblom en Joost Jonker
Een soapserie geschreven door ethicus Inez de Beaufort
Een kunstwerk bestaande uit een berg stukjes stof
De Moniac van Bill Phillips (een watermachine die de economie ‘verbeeldt’)
U ziet, Harings zoektocht naar onorthodoxe manieren om maatschappelijk effect te sorteren levert helaas slechts een klein hoopje gefröbel op. Er zitten aardige grappen tussen – leerzame zelfs. Maar het publiek dat hiermee wordt bereikt is al even klein en elitair als de wetenschapsbeoefenaren zélf. De prangende vraag naar effect levert op deze manier slechts irrelevantie op. De olifant heeft een muis gebaart.
De reden hiervoor is simpel. Bas Haring heeft dat maatschappelijk effect, kern van de zaak, helaas over het hoofd gezien. En dat komt doordat hij een hartstikke goede, lekker ouderwetse wetenschapscommunicator is. Zo een die in wezen nog heilig gelooft in het ouderwetse eenrichtingsverkeer. Iemand die het volk wil vertellen hoe mooi wetenschap is. Steeds opnieuw, op steeds andere manieren. Bijvoorbeeld met een wiskundig haakwerkje. Het maatschappelijk effect van al dat gefröbel weet hij niet, zoiets wordt nooit gemeten – dat is niet nodig, want de ouderwetse communicator geniet vooral van de complimenten die collega’s geven. Voor weer zo’n leuk congresje of projectje, een avond over zus, een boekje over dat, een intellectueel aardigheidje hier en daar.
Mooie tijden waren dat. Maar die naderen nu in rap tempo hun einde. Straks is er in wetenschapsland alleen nog geld voor twee zaken: ten eerste en vooral de speerpunten van de EU, en daarnaast, mondjesmaat, voor onderzoek dat Den Haag ook een beetje nuttig vindt, omdat de wetenschapper op een of andere manier aantoont dat het impact heeft. En dat wordt een serieuze zaak. Dat wordt naar het zich laat aanzien wel effe wat anders dan zoals het nu nog kan, met een losse kreet in de slotopmerkingen van een artikel (‘Dit onderzoek zal bijdragen aan de behandeling van adhd’, of: ‘Deze resultaten zijn van belang voor het onderzoek naar het broeikaseffect’). Nee, wetenschappers zullen hun onderzoek ten eerste van écht goed moeten verantwoorden. Het zal concreet moeten aansluiten bij maatschappelijke vraagstukken. En ten tweede kan de overheid als geldschieter na afloop ook eisen dat wetenschappers activiteiten ontplooien om dat beloofde maatschappelijk effect te bereiken. De wetenschap moet straks met beide poten in de modder staan. Moet de dialoog aangaan met de samenleving. Da’s effe wat anders dan een bordspel ontwerpen. En als het zo ver is, dan kan Bas zijn borst natmaken. Dan krijgt het hele begrip ‘wetenschapscommunicatie’ plots een heel andere, een veel zwaardere lading. Dan is het niet meer communiceren met collega’s, me kunstenaars, of met die kleine elite die wetenschap toch wel leuk vindt, maar met de grommende massa’s van verontruste burgers. Dáár liggen de onderwerpen, en dáár moet het onderzoek effect hebben. Maar als dat lukt, dan hebben wetenschappers ook écht iets gedaan om trots op te zijn.
Het essay van Bas Haring leest u hier.