Frits Bolkestein keerde zich in de H.J. Schoo lezing van 2012 tegen de mythe van de goede vreemdeling, die hij als een van de oorzaken ziet van een falend immigratie- en integratiebeleid. Hij ontwaarde die mythe vooral bij PvdA en CDA, maar ook bij D66. De mythe van de goede vreemdeling beperkt zich echter niet tot een enkele politicus of enkele politieke stromingen, zij is een wezenlijk onderdeel van de Europese cultuur. Die goede vreemdeling verschijnt al in de middeleeuwen op het Europese toneel als ‘de goede Ethiopiër’. Deze zou, omdat hij dicht bij het paradijs woonde, de eigenschappen hebben die de Bijbel aan Adam en Eva had toegeschreven.
Vanaf de Middeleeuwen, schrijft Henri Baudet in zijn prachtige essay Paradijs op aarde (1959), zoekt men het paradijs niet meer in een ver verleden maar in een ver land. “De figuur van de Verheven Johannes, de Ethiopische priester-koning, sprak tot de fantasie der late middeleeuwen.” Waarom Ethiopië? In Ethiopië bevonden zich de bronnen van de Nijl en in Genesis (2:1010) wordt een verband gelegd tussen Nijl en Paradijs. Dit alles was te vinden in het beroemde boek van Pierre d’Ailly, Imago Mundi (1410), dat op Columbus grote indruk zou maken.
Het verlangen naar het paradijs was verschoven van een historisch, naar een geografisch en comparatief perspectief. De Ethiopiër was goed, niet omdat hij een andere beschaving had, maar omdat hij geen beschaving had, omdat hij geen eigendom en hebzucht kende. Hij was de eerste ‘nobele wilde’, waarnaar men op zoek ging in de ontdekkingsreizen die naar het oosten voerden. Naar Indië, waar het goud klaar zou liggen om naar Europa verscheept te worden. Baudet spreekt van een merkwaardig dualisme in onze Europese cultuur, waarin de dominee en de koopman vaak in één en dezelfde persoon zijn verenigd. Dat Columbus zijn geldschieters gouden bergen beloofde – el dorado – is even zeker als dat hij hoopte het aardse paradijs te vinden, bevolkt door mensen die in al hun eenvoud en zuiverheid het contrapunt moesten vormen van de Europese beschaving.
Later, met de invoering van de negerslaverij, verloor de Ethiopiër het van de Indiaan die – althans in de literatuur – de status van de goede vreemdeling zou overnemen. Bartholomé de las Casas kwam op voor de Indianen, die in de Mexicaanse zilvermijnen een ellendige dood wachtte. De las Casas bouwde in zijn beschouwingen voort op Italiaanse dichters, als Pietro Martyr d’Anghiera, die de Nieuwe Wereld bezongen als een hemels land met bewoners die model stonden voor de ideale mensheid zoals God die eigenlijk had bedoeld vóór de zondeval. “Zo trad de Indiaan de westerse verbeelding binnen.” De Goede Indiaan zou daarin een voorname plaats blijven innemen tot aan de Indianenromans van de 19e eeuw.
En nog langer, want de roman ‘Ramona’ (1884) waarin de goede Indiaan uitgebeeld wordt, veroverde in de 20e eeuw een miljoenenpubliek via het nieuwe medium, de cinema, en later via de wereldhit van de Blue Diamonds (Ramona, 1960).
Maar al in de achttiende eeuw diende zich weer een nieuwe vreemdeling in de westerse verbeelding aan in de gedaante van de wijze oosterling, die beroemd zou worden door de Lettres Persanes (1721) van Montesquieu, maar meer nog door de opera van Mozart Die Entfuhrung aus dem Serail (1782) waarin Belmonte zijn geliefde Constanze uit het harem van de pasja Bassa Selim probeert te bevrijden en daarbij gesnapt wordt. Belmonte blijkt de zoon te zijn van Bassams doodsvijand en toch wordt hij niet gestraft: ‘Zeg tegen je vader dat je in mijn macht was, maar dat ik je vrijgelaten heb om hem te laten weten dat het een groter genoegen is om een onrecht dat mij is aangedaan met een weldaad te vergelden, dan laster met laster te beantwoorden.’
Mozart ziet het christelijk gebod om onze vijanden lief te hebben in het gedrag van een Turkse despoot. Het oriëntalisme wordt vanaf de achttiende eeuw een vast onderdeel van de Europese cultuur.
Leidt het idee van de nobele Indiaan en van de wijze Muzelman nu tot de ondergang van onze Europese beschaving? Frits Bolkestein denkt van wel en Geert Wilders ook, maar men kan evengoed het omgekeerde beweren. De permanente zelfkritiek in de Europese cultuur, die met Jean Jacques Rousseau zijn hoogtepunt bereikt, is tevens ook de motor van vooruitgang. De onzekerheid over het eigen gelijk leidt tot een permanente reflectie op het eigen succes. Twijfel is de moeder van de Europese filosofie én van de vooruitgang.
In de 19e eeuw zou de marxistische utopie de notie van de nobele wilde transformeren in de ‘nieuwe mens’ die in de overspannen verbeelding van de revolutionairen in de nabije toekomst een paradijs op aarde zou scheppen. Die nieuwe mens was in de ogen van de zijn bewonderaars onbaatzuchtig en dapper, maar in de praktijk gewelddadig. Che Guevara werd het symbool van deze onbaatzuchtige en gewelddadige nieuwe mens.
De verworpenen der aarde zouden, zo meende de existentialistische filosoof Jean Paul Sartre, door hun onderdrukkers te doden twee vogels treffen met dezelfde steen: zij zouden zichzelf bevrijden en de onderdrukking afschaffen. Dat zou in de revolutionaire praktijk niet goed aflopen, daar heeft Frits Bolkestein weer gelijk in. Sartre zelf werd aanhanger van Mao Ze Dong, die tenminste 10 miljoen stenen liet gooien, zonder dat daarmee de onderdrukking werd afgeschaft.
Maar de ‘nieuwe mens’ duikt ook op in vreedzamer gedaante, bij Kropotkin bij voorbeeld, met zijn begrip van wederkerigheid dat de inspiratiebron zou worden van de Kabouterbeweging in Amsterdam. De nieuwe maatschappij die zou groeien op de rotte stam van de oude, is er niet gekomen, maar de deeleconomie van Airbnb vindt zijn inspiratie in ‘de boodschap van de wijze kabouter’(1969).
Wie een vreemdeling in zijn woning toelaat helpt de vreemdeling, maar ook zichzelf.