Laatst zag ik hem weer. Hij stond in het licht van een lantarenpaal, roerloos, met zijn handen in de zakken van zijn trenchcoat. Ik wilde op hem aflopen en wat tegen hem zeggen, maar toen ik dichterbij kwam was hij verdwenen. Met mijn verhuizing naar Amsterdam hoopte ik dat hij niet meer zou verschijnen. Maar hij was met mij mee verhuisd en verscheen op de momenten dat ik het niet verwachtte, juist op die momenten dat het verleden even in het moeras van de tijd leek weggezakt.
Ik hoorde van zijn overlijden op de dag van zijn begrafenis. Ik zat alleen thuis, en het eerste wat ik dacht was dat hij nu niet wist of Nederland Europees kampioen werd. Het was vlak voor het eindtoernooi in Oekraïne en Polen. Ik wist dat hij naar de wedstrijden van Nederland zou kijken, ook al had ik hem al jaren niet gesproken. Tijdens ieder eindtoernooi dacht ik aan hem, ik wist dat hij net als ik juichte bij een doelpunt en zijn handen voor zijn gezicht sloeg bij verlies. Vroeger, toen alles nog goed was, keken we altijd samen naar de wedstrijden, en als dat niet kon belden we elkaar na een doelpunt op en schreeuwden we het uit van geluk.
Na mijn terugtrekking uit het geloof werd ik door mijn zwager geestelijk dood verklaard. Ik bestond niet meer, het was klaar, geen wedstrijden meer kijken, geen gezelligheid, zelfs geen groet op straat. Voortaan keek ik zonder hem naar het voetbal, en steeds vroeg ik mij af of hij aan mij zat te denken, of dat met het doodverklaren zelfs de herinnering aan mij zou zijn verdwenen.
Het idee dat mijn hele familie bij zijn graf stond, maakte me woedend. Ik schold op God en op mijn familie. s Avonds belde ik mijn ouders op. Oude mensen, kapot van verdriet, zojuist hadden ze hun schoonzoon begraven. Maar ik voelde geen medelijden. Ik schold ze uit, vroeg ze waar ze het lef vandaan haalden om mij niet informeren over zijn dood en ik vervloekte hun God. Ik herinner mij van die tirade, waar ik geen moment spijt van heb gehad, de ferme, emotieloze stem van mij moeder die zei: ‘Jij hebt straf.’
Als je geen afscheid van iemand kunt nemen, blijf je die persoon tegenkomen. In de supermarkt, op straat, op onverwachte momenten lopen ze je voorbij. Op een dag zal ik mijn ouders zien lopen, hand in hand, met hun minzame glimlach van de Waarheid. Als ik op ze afloop lossen ze op, als ruimtereizigers die zich af en toe manifesteren in mijn omgeving, om mij te laten weten hoe slecht ik ben. Ja mensen, God is Liefde.