Geld wordt een schaars goed in de wetenschap. De grote vissen willen de kleintjes daarom graag opvreten. Hopelijk weet Den Haag dat te voorkomen. Wetenschappers moeten worden genezen van hun obsessie voor publiceren in de topvakbladen. De kwaliteit van hun werk moet niet langer afgemeten worden op basis van de impact factor van het tijdschrift waarin ze (tegen fikse betaling, nota bene) publiceren, maar op basis van de maatschappelijke waarde. Daar is iedere wetenschapper het zo langzamerhand wel over eens. Het is immers snel gezegd, en het betekent niks. Want afkicken, dat kan nog vele jaren duren. Vele jaren van heerlijke business as usual. En eerlijk gezegd hebben de wetenschappelijke topdogs er eigenlijk gewoon geen zin in.
Dus komen ze met de maffe uitvluchten. Wachten op de buren bijvoorbeeld. KNAW-president Hans Clevers vindt het een geweldig idee om niet langer naar de impact factor van een tijdschrift te kijken, maar vindt ook dat de héle wereld dat dan niet meer moet doen. Want wetenschap is nu eenmaal een internationale wedstrijd, en we moeten blijven meedoen (en daar mogen we ons blijkbaar niet aan onttrekken, want het is zo ego strelend, ook als die wedstrijd perverse trekken gaat vertonen). Een andere fraaie uitvlucht verscheen afgelopen maandag op de site van The Guardian (in Occam’s Corner), en was van de Amerikaanse hoogleraar biochemie (en romanschrijver) Steve Caplan.
Ook hij voorspelt dat het héél moeilijk wordt om het huidige systeem te hervormen, en wel vanwege… gebrek aan geld. Zijn redenering is ietwat ingewikkeld. Die bladen, schrijft Caplan, daar is inderdaad veel mis mee, ach hoe vreselijk, maar ze bestaan nu eenmaal en sommige bladen zijn invloedrijker dan andere. Wanneer reviewers onderzoeksvoorstellen moeten beoordelen, moeten ze veel uitstekende voorstellen afwijzen bij gebrek aan centen. Ze letten daarom noodgedwongen niet alleen op de wetenschappelijke kwaliteit van het voorstel (want die is vaak goed, daarop valt niks op af te dingen) maar kijken ook of de onderzoeker die geld wil hebben, wellicht regelmatig publiceert in ‘a super-journal with perceived high impact‘. Want, aldus Caplan, in dat geval zou het schaarse geld in ieder geval beter besteed zijn. De enige oplossing, aldus Caplan, is dat er gewoon veel meer geld naar fundamenteel onderzoek gaat, dan hoeven de reviewers immers niet op de publicatielijst van de indieners te letten.
Meer geld voor onderzoek, dat is de oplossing. Dan komt alles vanzelf goed. Welk een creativiteit. Maar het is in al zijn oppervlakkigheid ook een begrijpelijke en voorspelbare oproep, want het zijn momenteel magere jaren in de wetenschap. In Nederland zijn de inkomsten uit de tweede en derde (niet uit Den Haag komende) geldstroom de afgelopen jaren flink gedaald. En in de komende discussie over het nut van het Nederlands wetenschappelijk onderzoek zijn de topinstituten daarom van plan om hun huid duur te verkopen. Zwakke broeders kunnen maar beter uitkijken.
Een fraai voorbeeld van een onheilspellend schot voor de boeg is te vinden in de Position Paper van de club Science in Transition (SiT). SiT pleit voor een andere aanpak van het wetenschapsbedrijf. Wetenschap ‘moet gewaardeerd worden om de maatschappelijke meerwaarde die het oplevert’, zo staat prominent op de website te lezen. Maar wie bepaalt wat meerwaarde is? Dat mag de samenleving doen, zegt SiT. Maar de club heeft wél op eigen houtje al vastgesteld dat de geesteswetenschappen afgeschaft kunnen worden. Ik kan de Position Paper van SiT helaas aan niemand aanraden; het stuk is werkelijk onleesbaar. Maar te midden van die brei staat de volgende interessante passage:
‘In de geesteswetenschappen treffen we iets gelijkssoortigs aan. Ook hier is de internationale standaard de norm, en dat is verstandig. Het lijdt geen twijfel dat er op die manier talloze interessante onderzoeksvragen kunnen worden geformuleerd. Is het echter niet merkwaardig dat er nooit wordt gedebatteerd over de vraag wat het nut is van zoveel humanioraonderzoek? Anders gesteld: hoeveel van dat type onderzoek heeft een beschaafde samenleving eigenlijk nodig? Het staat buiten kijf dat de kwaliteit van het geesteswetenschappelijk onderzoek de laatste decennia flink is gestegen, maar zit de samenleving op al dat onderzoek te wachten? Uiteraard is voor een beperkt deel ervan een directe maatschappelijke rechtvaardiging te vinden, maar een natuurlijke grens is er niet.’
Rattengif verpakt in complimenten. Maar daar moeten we niet van staan te kijken. Het gaat hier om geld. En dat dreigt een schaars goed te gaan worden. Science in Transition, opgericht vanuit het Academisch Medisch Centrum Utrecht, is duidelijk op zoek naar gemakkelijke prooien. Gelukkig heeft Den Haag wel door wat er dreigt. Minister Bussemaker maakte drie weken geleden, bij de uitreiking van de Zwaartepunt-subsidies (150 miljoen) bekend dat haar ministerie van plan is méér geld richting gamma- en alfa-wetenschap te sluizen. Want die 150 miljoen ging dit jaar uitsluitend naar medisch en beta-onderzoek.
Dat kan ook nauwelijks anders, want de gelukkigen worden geselecteerd door een internationale jury die vooral let op waar de inzenders eerder publiceerden – inderdaad, in de high impact tijdschriften die de wetenschap nu al veel te lang opleggen wat belangrijk is en wat niet. De oude vicieuze cirkel functioneerde in dit geval dus weer vlekkeloos. Deze keer nog wel. Maar als Bussemakers woord houdt en die beleidslijn dóórzet, dan zou het zou wel eens héél, héél onaangenaam kunnen worden in wetenschapsland, de komende jaren. Dan hebben de gamma- en alfa-wetenschappen geharde verdedigers nodig in de strijd tegen de gehaaide ‘vernieuwers’ van het wetenschapsbedrijf.