Onze visie op Hitler en Mussolini wordt nog te veel bepaald door de karikaturen uit de oorlogsjaren. Maar ze waren niet gek. En de brede steun die ze toen genoten, was echt. En vormt een nuttige waarschuwing. Philipp Blom is een uitstekende geschiedenisleraar. Hij kan prachtig verhalen vertellen. Dat bewees hij al in zijn boek De duizelingwekkende jaren, over de periode 1900-1914. En hij bewijst het opnieuw in zijn nieuwste boek Alleen de wolken, dat de ondertitel meekreeg: Cultuur en crisis in het westen 1918-1938. Het boek leest als een trein. Maar Blom moet niet hoger grijpen dan dat. Dan gaat het mis.
In De duizelingwekkende jaren probeerde hij een geschiedenis van Europa te schrijven, maar dan zonder het besef dat in 1914 de Eerste Wereldoorlog zou uitbreken. Dat is lastig, want vrijwel alle literatuur over dat tijdvak is juist geschreven vanuit de vraagstelling ‘hoe het zo ver kon komen’.
Wie de Grote Oorlog weg wil poetsen, moet terug naar de archieven, en dan proberen deze volstrekt onbevangen te lezen. Dat is een dubbel zware taak, waar Blom geen moment aan toekomt. Hij citeert de secundaire literatuur, en de Oorlog is immer aanwezig. Zijn nieuwste boek, Alleen de wolken gaat gebukt onder hetzelfde gebrek. Mooi geschreven, leest als een trein, maar Blom wil méér.
Hij wil duidelijk maken dat de roerige jaren van het interbellum, de jaren van opkomend communisme, fascisme en nationaalsocialisme, het resultaat zijn van ontwikkelingen die ruim vóór die tijd al inzetten. En daarmee bedoelt hij vooral het thema dat hij in zijn eerste boek al aansneed: de duizelingwekkend snelle maatschappelijke en technologische ontwikkelingen. Die zouden voor een wijd verbreid gevoel van onzekerheid hebben gezorgd. En toen ging het mis.
That’s all. Blom zegt dat hij continuïteit wil aantonen, maar besteedt werkelijk geen woord aan de voorgeschiedenis van de totalitaire ideologieën die hij wil verklaren. In plaats daarvan komt hij geregeld met een soort pneumatische theorie van de geschiedenis waarbij hij zinnen in elkaar knutselt over ‘de immense energie’ die door Europa stroomde, energie die ‘het leven een ander aanzien had gegeven’ en ‘deze krachtige stromingen (…) richtten zich nu naar binnen en zetten klassen, groepen en landen tegen elkaar op’ (pg. 334). Zoiets verklaart natuurlijk niets. Laat staan de oorsprong van het totalitaire denken.
Het interbellum ligt nu zo’n 75 jaar achter ons, maar het is inmiddels al een van de minst begrepen tijdperken uit de Europese geschiedenis. De reden hiervoor is dat de geschiedenis van dat tijdperk geschreven werd door de Westerse overwinnaars van de Tweede Wereldoorlog, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. En die schilderden die oorlog af als de overwinning van ‘de democratie’ op het fascisme. De democratie was in gevaar gekomen.
Europa werd beheerst door krankzinnige dictators die door middel van massahysterie en geweld het volk onder de duim hielden. Maar gelukkig konden de Geallieerden daar een eind aan maken, en kregen de Europese volken de kans om de democratie te herstellen. Dat werd gepresenteerd als een terugkeer naar normaal. De steun voor die dictators, voor een dictatoriaal bewind, was volgens deze opvatting nep geweest, afgedwongen, een tijdelijke nationaal-psychologische afwijking.
Deze mythe, het product van de Britse propaganda gedurende in de oorlogsjaren, was heel nuttig voor het herstel van Europa na 1945. Volken waren niet schuldig; ze waren in de war gebracht en onderdrukt. Ze waren in hun hart altijd democratisch gebleven – en mochten dat opnieuw bewijzen.
Deze mythe overheerst nog steeds het denken over het interbellum. We geloven nog steeds dat er bij die dictators ‘gewoon’ een steekje los zat en dat dat alles voldoende verklaart. Mussolini was een acteur, een opschepper en aansteller. En dat de Italianen voor hem vielen, tja…. dat heb je met zo’n theatraal, emotioneel ‘Latijns’ volk. En Hitler was gewoon een gevaarlijke gek die schuimbekkend in het tapijt beet en die het Duitse volk door middel van zijn duivelse redenaarstalent een rad voor ogen draaide.
Het nieuwe boek van Blom is het zoveelste voorbeeld. Wanneer hij uitgebreid komt te spreken over Mussolini (blz 344 en verder) dan gaat het over het feit dat Mussolini een rokkenjager was, dat vrouwen massaal voor hem vielen, dat hij als een heilige werd vereerd, dat het fascisme de Katholieke Kerk nabootste, et cetera. Mussolini en de Italianen, het waren net kinderen.
Een ander voorbeeld is de recente Hitlerbiografie (eerste deel) van Volker Ulrich. De auteur waarschuwt dat historici al decennialang een karikatuur hanteren van Hitler, dat ze hem voortdurend onderschatten. Maar een man die Duitsland aan zijn voeten wist te krijgen, die de samenleving aan zich weet te binden, moet toch ook over kwaliteiten hebben beschikt. Helaas komt ook Ulrich ook niet verder dan dat Hitler een briljante redenaar was. (Dat was hij zeker.) En hij kon zich moeiteloos aanpassen aan zijn omgeving: in Lederhosen schreeuwend te midden van de Alte Kameraden, met hoge hoed en lange jas wanneer hij de staalbaronnen bezocht. Allemaal waar. Maar is dat genoeg? Hebben we daarmee het enorme enthousiasme verklaard waarmee de Führer tot aan de oorlogsjaren overal werd verwelkomd? Waren de Duitsers gewoon gek geworden? Gek op een gek? Wie gelooft dat?
Wat was het geheim van beide heren? Dat is iets wat we na 1945 liever niet benoemen. Dat was namelijk het failliet van de democratie. Daaraan wilde men na 1945 niet herinnerd worden. Zowel in Italië als in Duitsland was de bevolking volledig uitgekeken geraakt op het democratische systeem. Het had slechts corruptie, chaos, armoede en vernedering gebracht. Grote delen van de bevolking vonden het hoog tijd voor iets totaal anders. Een andere aanpak, linksom of rechtsom, die de natie welvaart en trots zou kunnen brengen. Ook al betekende dat (zoals iedereen wist) censuur, dwang, het opsluiten zo niet vermoorden van andersdenkenden – voor de meerderheid van de bevolking was dat een redelijke prijs om uit de misère te geraken.
Men werkte er ook graag aan mee, zo bleek in de Sovjet-Unie, Italië, Duitsland. Maar het was niet alleen dáár dat de meerderheid der bevolking de democratie onder gejuich ten grave droeg. In Frankrijk was de situatie niet veel beter. Daar bereikte het geweld tussen links en rechts in de jaren dertig het niveau van Weimar in de jaren twintig. In Polen werd de democratie aan de kant geschoven, Spanje idem dito. Griekenland, Joegoslavië… overal bloeiden de antidemocratische bewegingen. Alleen in Engeland leek de ‘moeder der parlementen’ ondanks de slepende economische crisis onaantastbaar. Maar daar flirtten de hogere klassen openlijk met het fascisme. Zo’n geniale vent als Mussolini kon het Britse Rijk best gebruiken!
Het is deze brede antidemocratische stroming die na 1945 zo snel mogelijk moest worden vergeten, en vervangen door de democratische mythe. Iedereen was ineens altijd democraat geweest en we zouden dat ook altijd blijven. De Europese bevolking was gewoon tijdelijk misleid. Door de crisis. Door een stel gekken. Dat naïeve beeld is blijven hangen. En daarom treffen we in geschiedenisboeken nog zo vaak de versleten karikaturen aan van de dictators van weleer, en hebben we het liever niet over de brede steun die zij toen genoten.
De echte geschiedenis van het interbellum moet nog steeds geschreven worden. Dus worstelen we nu nog met de vraag hoe het toen zo ver kon komen. Welnu, dat kon omdat we helemaal geen ‘geboren’ democraten zijn. Omdat we, als de misere weer toeslaat, net zo makkelijk kiezen voor de sterke man en zijn beulen. Zolang ze maar rust, reinheid en regelmaat beloven. Dan gooien we zaken als democratie, vrijheid en mensenrechten fluks overboord. Dat is de les van het interbellum. Die les horen we liever niet.
Philipp Blom, Alleen de wolken. De Bezig Bij, 500 blz. 34,90
Volker Ulrich, Adolf Hitler, De jaren van opkomst. De Arbeiderspers, 49,95