Column

Feuilleton: The Ana-files (37)

11-05-2010 14:00

Ondertussen dendert de trein vrolijk verder. Nadat ik mijn werk heb ingelicht, bel ik de kliniek om te vertellen dat ik me gewonnen geef. Ik ga het doen. Ik ga beter worden. De therapeut aan de andere kant van de lijn klinkt opgetogen, tevreden bijna. ‘Dat is een goede keuze,’ zegt ze hoorbaar glimlachend. ‘Het gaat niet gemakkelijk worden en er zullen de komende maanden vast meer dan voldoende moeilijke momenten komen, maar ik beloof je: als je je maar genoeg inzet, zal je er geen spijt van krijgen.’ 

Open zenuw
Dat valt nog te bezien natuurlijk. Eerlijk gezegd heb ik nu al een beetje spijt. Tenminste, als ik me überhaupt toesta na te denken over hoe mijn leven er de komende maanden uit zal zien. Ik voel me nu eigenlijk prima, maar weet dat ik me voor de gek houd als ik denk dat alle problemen daarmee zijn opgelost. Zodra de muur wederom vakkundig is afgebroken door weer een andere psycholoog, verander ik terug in een wandelende open zenuw. Dat schijnt nou eenmaal nodig te zijn om beter te worden, maar om nou te zeggen dat ik me erop verheug; niet bepaald.

Dus in plaats van met de daadwerkelijk belangrijke dingen, houd ik me momenteel liever even bezig met praktische zaken. Het regelen van mijn werk, bijvoorbeeld, zodat ik straks met een iets minder bezwaard gemoed voor meer dan de helft van de week in de ziektewet verdwijn. Op dinsdagochtend zit ik dan ook samen met mijn leidinggevende bij de bedrijfsarts, klaar voor de volgende stap.

Vuile was
Was ik bij het eerste bezoek nog bijzonder zenuwachtig, zo langzamerhand begint het feit dat ik geacht wordt mijn vuile was met een steeds groter gezelschap mensen te delen eigenlijk wel te wennen. Het lijkt er zelfs op dat de andere aanwezigen nerveuzer zijn dan ik. Elke zin die wordt uitgesproken, hangt van de mitsen, maren en fluwelen handschoentjes aan elkaar. En misschien is dat ook wel logisch. Ik heb geen hardnekkige griep of gebroken been, ik heb een psychische aandoening. En niemand weet precies hoe ze daar nou mee om moeten gaan.

Ik ook niet, eerlijk gezegd. Want ik heb eigenlijk geen flauw benul wat ik kan verwachten. Hoe zwaar het gaat zijn. Of ik straks de behoefte voel alle narigheid met anderen te delen of liever even met rust wordt gelaten. In hoeverre ik de komende maanden sowieso in staat ben als een min of meer ‘normaal’ mens te functioneren. En wat mijn omgeving van mij kan of moet verwachten.

Hoeveel ik daar ook over nadenk, hoeveel vellen papier ik ook volschrijf met voor- en nadelen en hoeveel ik ook wik en weeg, ik kom er voorlopig vermoedelijk ook niet achter. Dat is irritant, want ik haat het om de controle uit handen te moeten geven. En als ik ergens een hekel aan heb, zijn het onzekerheden en onduidelijkheid. Dus blijf ik stressen, al is het inmiddels tegen beter weten in.

Maar dan gaat er iemand dood en staat alles even stil. Gejank om mijn eigen treurige probleempjes maakt plaats voor tranen aan het graf van iemand die nog heel graag wilde, maar niet meer kon. Terwijl ik zestien jaar lang mijn uiterste best heb gedaan mezelf dood te hongeren, is iemand anders vechtend voor haar leven ten onder gegaan. Daar zou ik misschien wel de ironie van kunnen inzien. Als het niet zo verdomde klote was.

Kijk hier voor een overzicht van eerdere Ana-files.