Torpedo-avondtopic: Bukowski in Leiden

05-04-2011 20:30

Afgelopen zondag zou Adriaan Jaeggi 48 jaar zijn geworden. Een zondagskind, leek het – tot hij damkanker kreeg. Hij overleed op 10 juni 2008. Het volgende korte verhaal schreef hij op verzoek van Torpedo voor Het Grote HEMA Handboek voor Eerstejaars Studenten en Kamerbewoners (2007). Omdat het Adriaans geboortedag was, zondag, en we hem missen.

Toen ik na een aantal jaar studeren nog altijd geen resultaten had geboekt die mijn aanwezig­heid in Leiden enigzins konden recht­vaar­digen, ontbood mijn vader me thuis en onderhield me een weekend lang over mijn studie. Hij sprak over de beteke­nis van de studie voor een latere carrière, en over kansen die je maar één keer kreeg. Hij gaf me een half jaar de tijd om mijn leven te beteren. ‘Zie ik geen verbetering’, zo zei hij, met twee vingers zijn neuswor­tel masserend, ‘dan zie ik me genoodzaakt andere maat­regelen te nemen.’

Verdoofd kwam ik op zondagavond aan in Leiden. Ik besloot, het station uitlopend, om niet meteen door te gaan naar mijn huis. De over­gang van het ouderlijk huis naar het brui­sen­de studen­tenle­ven leek me een stap die best even uitge­steld mocht worden. Ik besloot een kleine omweg te maken langs café Cannonball. Het donkerblonde meisje achter de tap kende ik vaag. Omdat het stil was in de zaak hielden we elkaar gezel­schap tot het tijd was om naar huis te gaan. Ik zat nog op mijn kruk toen ze voor de laatste keer de zeem over de bar haalde. Ze pakte haar sleutels en nam haar jas, een knalgele, dik gewatteerde jas, onder haar arm. Samen liepen we het Rapenburg af.
Bij haar voordeur stak ze de sleutel in het slot. Ik wenste haar welterusten. Ze leunde peinzend tegen de deur.
‘Je mag wel blijven slapen,’ zei ze. ‘Als je wilt.’
‘Goed,’ zei ik. ‘Gezellig.’

Ze had een mooie, ruime kamer met hoge ramen. Er stond een ingezakt bankje met een kleurige doek erover, en aan de muur hingen ingelijste posters van grote, fel gestreepte vo­gels, waarmee de schil­der waarschijnlijk papegaaien had bedoeld.

Zij liet haar jas midden in de kamer op de grond val­len. Nadat ze met een paar ferme rukken een borstel door haar haar had gehaald begon ze zich uit te kle­den, met een vanzelfsprekendheid alsof ik niet in de kamer was. Er was helemaal niets op haar aan te merken: haar gezicht, haar nek, haar borsten, haar buik, haar benen, zelfs haar tenen waren volmaakt van lengte en ritme. Ze had hier en daar een enkele perfect geplaatste sproet of moe­dervlek. Ik moest denken aan wat Boris Vian ooit zei: ‘De waarheid, geloof ik, is simpeler en teleurstellender, net als driekwart van de vrouwen als je ze naakt ziet,’ en ik keek naar haar en dacht: als dit niet de waarheid is dan ben ik niet geïnteresseerd in wat waar is.

Toen ik naast haar ging liggen legde ze een hand op mijn borst en een borst op mijn arm en zei, met een flauwe glim­lach: ‘En wat heb jij vanavond ge­daan?’ Haar haar rook naar groene appelshampoo, een chemi­sche maar helemaal niet onaan­gename lucht die ik daarna nooit meer heb gero­ken – waar­schijnlijk is het uit produk­tie geno­men. Ik besloot dat het niet het moment was om haar over mijn familie te vertellen. In plaats daarvan begon ik over het boek dat ik in de trein had gelezen, een verhalenbundel van Charles Bukow­ski. Ik citeerde het verhaal Six Inches, waarin een man, tegen alle waarschuwingen van zijn vrienden in, een verhouding begint met een mysterieuze vrouw. Ze brengen weken, maanden in bed door, hij komt niet toe aan eten of drinken. Steeds als hij uitgeput op weg wil gaan naar de ijskast om even aan te ster­ken kust ze hem met haar bloedrood gestifte lippen en sleurt hem terug naar de slaapkamer. Na verloop van tijd merkt de man dan ook dat hij aan het krim­pen is. Hij wordt kleiner en kleiner, en het verhaal eindigt ermee dat de vrouw hem, als hij de juiste afmetingen heeft, als dildo gebruikt.

Ik schaterde van het lachen. Ook naverteld, en met al de ‘bitches’ en ‘bastards’ eruit gelaten bleef het een schit­terend verhaal. Ik keek opzij. Ze lag op haar rug, haar armen over haar borsten gevouwen.
‘Nu moest je maar weer gaan,’ zei ze. ‘Vind je niet?’

Adriaan Jaeggi
(2007)

Dit artikel verscheen eerder op Torpedomagazine.nl.