De jodin

13-02-2012 09:00

Samen, hand in hand, gingen we naar het ritueel slachten kijken. Zij was altijd al gek van rituelen en ik altijd al gek van haar. Dus wie was ik om gelijk nee te zeggen tegen het betere onverdoofde martelen van een dier. Dat had ik wel eens gezegd, “nee”, tijdens een discussie over ritueel slachten, maar toen was ik binnen tien minuten een antisemiet. En dat ben ik niet echt, een antisemiet. Ik was dan ook met haar samen en zij was joods. Ik leefde met haar samen, ik at met haar, ik neukte met haar, ik sliep met haar. Het enige dat we niet samen deden was bidden en naar de synagoge gaan. Ik ben namelijk een ongelovige. Een heiden. Maar dat maakte me niet slechter, zei ze altijd. Hooguit ongelukkig.

Ik voelde haar warme hand in de mijne terwijl het rund het uitgilde van pijn en na een kort gorgelen zweeg terwijl het bloed uit zijn doorgesneden halsslagader spoot. Zij keek intens verrukt naar het doodbloedende rund. Ik keek naar het bloed dat over mijn schoenen stroomde. Nooit eerder had ik een koosjere slachting van zo dichtbij gezien. Ik had sowieso nooit eerder een slachting van zo dichtbij gezien. Laat staan samen met een jodin die mijn hand vasthield. En supertieten heeft.

Nieuwe jurk
“Prachtig schouwspel. Ik ben blij dat jullie van jullie Jahweh zulke mooie ruimdenkende opvattingen en geboden hebben meegekregen om het al wat Hij heeft geschapen op dusdanig loffelijke wijze te eren en aanbidden”, zei ik terwijl ik haar van achteren nam. Ze kreunde. Ze deed niet aan jodengrappen tijdens de seks. Had ze nooit gedaan ook. Wel had ze er een handje van mij in het Hebreeuws uit te schelden als ze dacht dat ik vreemd ging (wat ik nooit ging) of me überhaupt ergens van verdacht. Al met al kan ik, met de kennis van nu, wel zeggen dat ze me eigenlijk altijd wel ergens van verdacht. Als ik het licht aanliet tijdens de seks was dat omdat ik mezelf te graag zag. Liet ik het licht uit dan was dat omdat ik haar lelijk vond. Had ik geen zin in seks (dat kwam voor) dan was het duidelijk: ik haatte haar of ik had een ander of beide. Had ik een keer geen zin in zoenen, wilde ze me een week lang niet meer zoenen. Als straf, zodat ze zeker vijftienhonderd keer kon zeggen: “Nee want ik zoen niet lekker, schijnt”.
De flessen witte wijn in de koelkast, ooit voor haar gekocht, waren op een dag overtuigend bewijs dat ik andere vrouwen ontving. Mijn nieuw sporttas was natuurlijk van een geheime vriendin, een onbekende tandenborstel was logischerwijs vragen om problemen. Ooit had ze een nieuwe jurk gekocht. Een duur designding. Of ik hem mooi vond. Ik wachtte drie seconden te lang met antwoorden. De jurk heeft ze daarna nooit meer aangetrokken.

Maar ik ben dus geen antisemiet. Het is niet typisch joods om als vrouw letterlijk achter alles wat te zoeken. Negerinnen, blanke blondjes, moslima’s, moeders, minderjarigen en advocates vertonen dat gedrag ook. Zelf noemen ze het onzekerheid, al bekennen ze dat pas nadat je ze meerdere malen hebt laten klaarkomen, ik noem het paranoia. De paranoia als het primaat van de vrouw. Het seksuele primaat. De vrouw als seksuele vervolmaking van de menselijke achterlijkheid.

Gaza-strook
De dagen na ons intens gezellige samenzijn in de koosjere slachtbank hadden we zeker één keer per dag een discussie over het geloof. Dat wil zeggen: over het nut en de noodzaak van de rituelen. Ik noemde ze steevast antieke relikwieën uit een achterlijke woestijncultuur. Zij noemde haar rituelen een verrijking van het leven en een integraal onderdeel van een religie waarin het vooral gaat om troost en vrede. Ooit maakte ik de opmerking dat de troost en vrede wat aan de minne kant was toen het oude volk van troost en vrede massaal werd vergast in Auschwitz. Maar dat was een hele andere discussie, zei ze. Over de troost en vrede die Palestijnen in de Gaza-strook dagelijks ondervinden werd al helemaal niet gepraat. Om haar te jennen noemde ik de poedersuiker op de oliebollen van onze laatste gezamenlijke oudejaarsavond “witte fosfor”. Ze kon er niet om lachen. Oom Harry wel, maar oom Harry was dan ook van Het Andere Geluid, dat meer leek op masochistische zelfhaat dan überhaupt op Een Geluid.

Zoals gezegd had ze supertieten. De mooiste tieten ter wereld. Vond ik. In elk geval de mooiste joodse tieten ter wereld. Vond ik. Ik weet niet hoeveel joodse tieten er zijn maar het zullen er vast meer zijn dan ooit valt te bevoelen. Ik deed het met haar tieten, dat bevoelen, en dat was goed, want het waren de mooiste joodse tieten. Ik weet nog hoe ik ze voor de laatste keer vasthield. Het was ergens in mei, op een van die mooie lentedagen die het leven altijd zoveel tijdelijke zin geven. Haar tepels waren groot, rond en zo hard als steen. Toen ik haar borsten in mijn handen nam en naar haar gesloten ogen keek, de half open mond waardoor ze zacht hijgde, de zachte natte lippen, kwam ik in haar. Ik dacht aan witte fosfor. Tien minuten daarna zei ze dat het wat haar betreft voorbij was. Ze vond me de laatste tijd zo afstandelijk.
“Alsof er een muur tussen ons staat?”, vroeg ik terwijl ik naar mijn slappe pik keek en me afvroeg of het grappig zou zijn hem de volgende keer aan haar lippen aan te bieden bieden door te zeggen dat het een katoesjaraket is.

Ze verliet mijn kamer en mijn huis zonder een woord te zeggen. Ik heb haar nooit meer gezien.

Gewonnen
Nadien volgden nog een dozijn Nederlandse vrouwen, twee negerinnen en een Koreaanse. Maar een joodse heb ik nooit meer gehad. Tot mijn grote spijt. Nog afgezien van de tieten, geen van de andere vrouwen had ook maar tieten die in de buurt kwamen van de joodse pracht, was geen van die vrouwen gezegend met zo’n sterk en scherp karakter. Alleen zij had het aangekund zonder woorden bij me weg te gaan en nooit meer terug te keren. Alle anderen zochten de confrontatie, in de wetenschap dat ze het toch niet zouden winnen, gezien hun vrouwelijke aard. Maar zij niet. Zij had gewonnen. Misschien omdat ze gesterkt werd door de gedachte aan troost en vrede. Of doordat ze de trots van een tot in de eeuwigheid vernederd volk in haar genen droeg. Of omdat zij wel in staat was te geloven en ik als zeloot van de nihilistische kerk alleen weet heb van het einde en het eeuwige niets.

Zij had ergens een nieuw begin kunnen maken. Ik maak slechts eindes. Zij wacht op een messias, ik hooguit op een volgende lente.

Arthur van Amerongen heeft zijn huiswerk weer eens te laat ingeleverd. Bovenstaande is het resultaat van zelf bijbeunen.