In de Tour moet je andermans bord leeg eten

28-06-2012 19:00

Wielrennen is een individuele sport in teamverband en vooral niet hetzelfde als hardfietsen. Het verschil heet flikken, linkeballen of wieltjesplakken, kortom: tactiek. Alle tactiek is ingegeven door het verlangen niet te vroeg op kop te komen. Wat te vroeg is? Cruyff zou zeggen: “Simpel, ieder moment voordat het echt te laat is”. En dat klopt als een bus. Snapt u het nog niet? Een tweede citaatje dan, van Hennie Kuiper, klassiekerkoning en twee keer tweede in de Tour: “Wielrennen is eerst het bord van je tegenstander leegeten en dan pas beginnen aan je eigen.” Oftewel: geen onnodige energie verspillen. Als je op kop rijdt, verbruik je al snel 30-50% meer vermogen dan de leperd wiens voorwiel met lijm niet vaster aan jouw achterband had kunnen plakken. Bon. Met deze kennis bent u toegelaten tot de schriftelijke cursus ‘wielerlisten’, van gedachteloos laagvliegen (tijdrijden) tot ingenieus hoogverraad (ontsnappen).

Race tegen de klok
Tijdrijden wordt door het gros van het peloton gehaat. Het is een wedstrijd tegen jezelf, die je dus niet echt kunt winnen of verliezen. Tactiek: jezelf het snot voor ogen trappen. En nee, dat is niet ‘bij wijze van spreken’, kijk maar eens naar Erik Breukink. Spannend is het in de meeste gevallen ook al niet: renners rijden met een hartslag- en/of vermogensmeter en leveren precies de inspanning die ze het gevraagde aantal kilometers kunnen volhouden. Zonder valpartijen staan na de 53,5 lange chrono op 21 juli Cancellara, Martin en Wiggins op het podium.

Sprinten is wachten
Sprinters zijn als luipaarden. Hobby’s: eten, wachten en zichzelf likken – de rappe mannen zijn zeer ijdel. Als het écht moet, willen ze best 20 seconden hun fenomenale versnelling tonen, maar dan moet de buit ook binnen zijn. Er zijn twee soorten sprinters. Ten eerste de pure machtsspurter die, mits goed gelanceerd, zó snel is dat hij niet meer wordt bijgehaald. Cavendish is er zo-eentje. In de laatste vijf kilometer zetten drie ploegmaten zich op kop van het peloton en voeren het tempo op tot +/- 60 per uur. Zo krijgen puncheurs, een soort middellange-afstandsprinters die hun topsnelheid een paar minuten kunnen vasthouden, geen kans om weg te komen. Elke anderhalve kilometer valt er een mannetje van de drietrapsraket weg, waarna de sprinter de turbo aanzet en wint. Behalve als hij geflikt wordt door het tweede type: de linkebal. Intrinsiek is deze iets minder snel dan het opperluipaard, maar door een ‘beetje’ duwen en wringen zit hij vaak wel in zijn wiel. Als de rasspurter iets te vroeg op kop komt en stilvalt in de laatste meters, schuift de linkebal lachend als een hyena over hem heen.

Klimmen, prikken en kraken
Profs rijden omhoog met snelheden rond de 20 km/u. Dat is twee keer zo snel als u dat kunt, maar ook weer niet zo hard dat het heel nuttig is om in iemands wiel te kruipen. Toch kan er wel degelijk strategisch geklierd worden op een klim. Ten eerste kan de kopman (net als bij een sprint) een ploegmaat op voorop laten rijden in zo’n strak tempo dat niemand kan ontsnappen voordat hij er zelf vandoor wil. Beschikt de patron over een adjudant die ook ‘kort’ staat in het klassement, dan kunnen ze om beurten versnellen. De concurrent moet op iedere ontsnapping reageren, verspilt dubbele energie en zal bij de zoveelste demarrage onherroepelijk kraken. De ware klimmer kan ook nog winnen op techniek. Bergvlooien als Pantani dansen staand op de pedalen de cols op, in een hels ritme van versnellen en vertragen. Als de wat zwaardere krachtklimmer zich, in plaats van stabiel naar boven te dieselen, laat verleiden tot deze dodelijke tango, wordt hij onherroepelijk lekgeprikt.

Ontsnappen is verraad
Ontsnappen is het meest tactische onderdeel van de wielersport. Ten eerste moet de avonturier het goede moment uitzoeken. Meteen na het startschot is al té dapper, maar wie wacht tot het laatste kwartier krijgt met de sprintersploegen te maken. Dan is het zaak dat je een aantal vriendjes maakt die mee willen rijden, in het ideale geval zes tot acht hardrijders die minder goed kunnen klimmen of sprinten dan jij. Da’s gemakkelijker gezegd dan gedaan, want iedereen denkt uiteraard zo. Eenmaal onderweg moet je bepalen wanneer het tijd wordt voor stiekeme muiterij, wetend dat een jagend peloton één minuut per tien kilometer goedmaakt op een groepje en een veelvoud daarvan op een eenling. Wie de rekensom heeft opgelost, wordt plots getroffen door een haperend versnellingsapparaat, wrijft met een van pijn vertrokken tronie over zijn knie en slaat eens een kopbeurt over: ‘Sorry jongens, hier is het over en sluiten’. Alles om de trouwe vluchtmakkers in de laatste meters succesvol te kunnen verraden…

Les Jeux sont faits
Het winnen van de Tour kent voor u geen geheimen meer. Sterker nog, u heeft uw favorieten al opgeschreven dankzij de kennis opgedaan alhier. Om nóg beter voorbereid te zijn op de drie weken wielergenot die overmorgen uitbreekt, staat u eigenlijk nog maar één ding te doen. Die racefiets van zolder, de billen in het vet en dat viaduct opknallen als was het de Ventoux. Bon Courage!

Maarten van Gijn is het bewijs dat er in de kunstwereld heus wel echte mannen rondlopen. Professioneel gepreoccupeerd met de schilderijen en antiquiteiten die bij veilinghuis Christie’s onder de hamer komen, verruilt hij buiten kantooruren zijn zachte bureaustoel graag voor een hard zadel. Op de racefiets deed hij ooit slechts een kwartier langer over de Stelvio dan schaatsbelg Bart Veldkamp, op de mountainbike blinkt hij uit in vluchtelementen en het nemen van orale bodemmonsters. Favoriet wielerlied: ‘Zo’n lekkere strakke blonde meid op ’n racefiets’ van Gerard Cox.