Sport

Tour de France: liefde voor de tijdrit

10-07-2012 13:00

Zondag werd de wielerliefhebber gezegend met een mooie bergetappe. Aanvallen vanaf de eerste kilometer, heroische ontsnappingen en de klassementsrenners die elkaar in de afdaling over de vangrail probeerden te bluffen. Zag u Nibali druk geven? En zag u Froome bijna letterlijk breken? Op de vangrail?

Frederik Kessiakoff bewees dat zijn mededeling dat Astana geen spijt van zijn deelname zou krijgen, geen bluf was. En Thibaut Pinot? Die bewees nogal veel in één etappe. Jammer dat hij de komende jaren niks meer klaarmaakt, omdat de ganse Franse natie hem ongetwijfeld tot nieuwe Hinault bombardeert, maar het was schitterend. Marc Madiot – teamleider van FDJ – Bigmat – schreeuwde in de auto achter Pinot zo godvergeten hard, dat hij in de laatste kilometers Pinot voorzag van de broodnodige rugwind. Achteraf liet Arthur Vichot – een van de andere renners van Francaise des Jeux – weten dat hij de laatste kilometers zijn oortje had uitgedaan. Hij werd knettergek van het geschreeuw van Madiot.

De etappe had alles wat het wielrennen mooi maakt. Een gevecht van man tegen man, klassementsrenners die elkaar aankijken, ontsnappingen die niet van de grond komen en heroische laatste kilometers. En toch staat de tijdrit van de dag erna al weken in mijn agenda.

Waarom? Eigenlijk snap ik het zelf niet. Alle zaken die wielrennen zo mooi maken, ontbreken in de tijdrit. Het is ook bepaald niet alsof ik me aan tijdrijders spiegel. Afgelopen weekend was ik met enkele (ex-) collega’s in het pittoreske Speuld en een ieder die daarbij was kan bevestigen dat ik op mijn racefiets zit als een alcoholist op een barkruk: waggelend, instabiel en schokschouderend.

Maar toch. Die tijdrit.

De enige verklaring die ik heb kunnen bedenken is dat de tijdrit schitterend is op dezelfde manier waarop Terminator een briljante film is. De eenwording van mens en machine, het bijna samensmelten van brute menselijke kracht en fabuleuze technische ondersteuning die bijna het denkbare overstijgt, wordt nergens anders in de wielersport ook maar bijna benaderd.

Wie bovenstaand filmpje van het Garmin-Cervelo tijdritmonster bekijkt, ziet wat ik bedoel. Wanneer je een erkend tijdrijder als Zabriskie hierop vastzet, zie je hoe man en fiets bijna samenvallen. Zabriskie – wanneer hij geen snor draagt – heeft zo mogelijk de meest aerodynamische tijdrithouding van het peloton. Hij heeft de gave zijn lichaam in te zetten op een wijze die rekening houdt met wat de machine van hem vraagt. Hij verwordt tot het motorblok van de machine. Dat hij een ondermaatse tijdrit reed gisteren, moet u hem omwille van het verhaal maar vergeven. Een ander tijdritfenomeen is Bradley Wiggins. Wiggo, bartijger in wintertijd, liet zien wat een tijdrijder onderscheidt van een wielrenner op een tijdritfiets. Waar we zagen dat de eenvoudige stervelingen zonder chronogenen zichzelf gooiend, smijtend en sjorrend op gang trokken na de kleine klimmetjes, beperkte Wiggins zijn zijdelingse bewegingen tot een absoluut minimum.

Zelfs bij de start – waar hij op de pedalen stond – bewoog zijn machine, maar hing zijn lichaam bijna stil. Het schijnbare gemak waarmee Wiggins – ik vermoed dat zijn machtige sideburns een gevolg zijn van een verloren weddenschap in een donkere Engelse kroeg – zijn kadans vond, zijn ritme stabiliseerde en zijn machine voorzag van een machtig motorblok, was van een dusdanige rust dat het bijna meditatief was. De rug kronkelend als een ratelslang op de Texaanse prairie, maar het bovenlijf kaarsrecht, als verlengstuk van zijn machine, zelfs wanneer het hier en daar bergop ging.

De Tour is drie weken lang genieten van mensen die onmenselijke dingen doen. Bijna de hele Tour althans. De tijdrit – de zondag onder de Touretappes, de meditatieve rustdag voor de wielerliefhebber – is urenlang genieten van machines die zich voordoen als mensen. Of zoals Kyle Reese – jazeker, uit Terminator – over Schwarzenegger zei in 1984: The Terminator’s an infiltration unit: part man, part machine. Underneath, it’s a hyper-alloy combat chassis, microprocessor-controlled. Fully armored; very tough. But outside, it’s living human tissue: flesh, skin, hair, blood – grown for the cyborgs.