Weten & Tech

Ostia (1): Benvenuta Signorina

15-07-2012 12:00

Ik hou dus niet van vliegen, en al helemaal niet van vliegen in vakantietijd. Maar ja, probeer op 14 juli maar eens een betaalbaar treinticket van Londen naar Parijs te vinden, of nog erger: van Londen naar Rome, via Parijs. Dus daar stond ik dan. Op Heathrow. Veel te vroeg, want je weet maar nooit of die bus niet vol is. Wachten. Cappucino. Bag Drop. Security. Nog een cappuccino. Rondje lopen. Vooruit, nog maar een cappucino – zo’n cappucino in Engeland brengt je overigens zelden ‘in de stemming’. Het is vooral deprimerend. Het is goede cappuccino, soms, maar het klopt niet. Cappuccino drink je niet bij een keten met duizend vestigingen, maar bij die ene bar van die ene familie. Het is dat de Britse filterkoffie volstrekt niet te pruimen is.

Enfin, om mij te straffen voor mijn inwendige gezanik, kregen we een half uur vertraging voorgeschoteld. En twee verdwaalde passagiers wier bagage van boord moest – nog een kwartier erbij. En een queue van tien vliegtuigen die ons scheidden van de startbaan, waardoor het moment dat ik het allermeest haat aan vliegen – dat moment dat je echt niet meer dat ding uit kan kan maar nog niet in de lucht bent – tot welhaast epische proporties gerekt werd.

Maar daar gingen we dan. Hobbelend door de wolken heen. Gladjes over Frankrijk zeilend. Lunchen boven de Jura. Turbulerend over de Alpen. Dalend boven de lagune van Orbetello. Landend op een stuk asfalt bij de Tibermond. Wachtend tot de deur open ging. Rommelend, wurmend en voordringend als Italianen liep men naar buiten, waar men in Londen nog stram, beleefd en netjes als Britten was ingestapt.

En toen, een voet nog in het vliegtuig, de andere in de slurf, openbaarde Italië zich aan mij. In al haar glorie. Uniformen met Belangrijke Meneren erin keken nors naar wat er zoal passeerde. Een muur van hitte ontdeed mijn lichaam van het laatste beetje vocht en gaf het aan mijn kleren. Airconditioning stuk. In de hal van Fiumicino bleek dat van drie binnenkomende vluchten door één beambte alle EU-paspoorten gecontroleerd werden. Druk of niet druk, zo is het schema nou eenmaal. Ik heb inmiddels geleerd hoog noch laag te springen en het lot te aanvaarden. Bij de douane wordt een hoogblonde jongedame met een voorzijde van zekere omvang en net iets te weinig kleren aan door de jongeheer van dienst resoluut uit de menigte gevist om te zien of ze écht niets aan te geven heeft. Benvenuta, signorina. Siamo in Italia. Of Afrika, zoals men alles bezuiden Florence in Padania noemt.

Een korte busrit bracht mij naar mijn bestemming. Onderweg herkent men de opgravingen van verre aan de pijnbomen die de autoriteiten er in de jaren twintig en dertig plantten. Eerst de haven van Trajanus. Dan de necropolis van Isola Sacra. Dan Ostia zelf. Een vorm van fascistische romantiek waar ik als archeoloog boos van word en als mens blij: het is rampzalig voor de gegevens die ik zoek, maar dat beetje extra schaduw helpt je in de zomer wel de dag door.

De komende weken verblijf ik in Lido di Ostia, een oord dat vooral interessant is als u van het strand houdt of van twintigste-eeuwse betonbouwkunst in haar meest rudimentaire verschijningsvormen. Of wanneer u het vermetele plan heeft opgevat zichzelf twee weken op te sluiten op een bloedhete, windloze opgraving. Ik zit in een hotel aan zee, maar, u vermoedde het al, het is een academisch verblijf, in een kamer aan de achterkant. Geen tierelantijntjes. Zijn ook nergens voor nodig, eigenlijk. ‘Aan zee’ betekent overigens vooral dat de zee metrisch gezien dichtbij is. Je kan er niet heen: stranden zijn privébezit, je moet betalen om er te mogen vertoeven, en na zonsondergang is alles dicht en verlaten (behalve de lungomare, zie foto). ‘s Avonds na gedane arbeid nog even langs het water banjeren zal er dus niet bij zijn. Dat zal de pier worden, en die ene straat waar de hele stad haar avondommetje slentert.

Miko Flohr is dus zo echt gek om zich twee weken op te sluiten in Ostia, om daar bij een temperatuur van vijfendertig graden en geen zuchtje wind naar Romeins beton te turen teneinde iets te weten te komen over hoe Romeinen winkels bouwden.