Proza

08-05-2013 12:00

De man met muts en vergeelde baard voor de supermarkt. Zijn blik die gelijk staat aan dood. Zijn ogen lijken van glas. Hij, met vroeger een vrouw, twee kinderen en een gelukt leven. Nu een vergeten mens met een stapeltje kranten in zijn bevuilde handen. Kranten vol letters die niet gelezen zullen worden. Kranten die net zo goed blank hadden kunnen zijn. Af en toe een klein knikje van een warme vrouw, waarschijnlijk maatschappelijk werkster. Vreugdevolle, passerende stelletjes die stokbrood, pesto en salade komen halen. Denkend aan een zonnige avond in het Vondelpark met een fles koude rosé. Maar hem zien zij niet.

Elke ochtend klautert hij met spierpijn uit het stapelbed. Het ‘bed voor een nacht’ heeft het comfort van een steen. Zijn schoenen houden zijn voeten warm. Hij kruipt vanonder de dunne, oude dekens die er bijna voor de vorm lijken te liggen. Op het matras onder hem ligt een man van een jaar of 50. Hij heeft veel weg van een verdwaalde zeerover, met zijn blauwe, te strakke petje en littekens op zijn wang. Die zijn duidelijk zichtbaar door de straaltjes zon die langs de gordijnen heen op zijn gezicht plagen. Op de grond ligt een glazen fles. Leeg. Aan de sterke alcohol lucht te ruiken had er goedkope rum uit Duitsland in gezeten.

Een groot deel van de zaal snurkt als een gek. Mensen die snurken met een fluitje in hun neus terwijl ze uitademen. Dat je de hele nacht geïrriteerd je kussen op je hoofd ligt te drukken. Ze lagen er genoeg.

Een paar spetters water in zijn gezicht om het leven te voelen. Een gebruike naald in de hoek van de wc. Dat leek hem te heftig en te prijzig. Daarom droeg hij altijd een flesje lijm in de binnenzak van zijn bruine, simpele jas. Af en toe nam hij een snuifje ter verlichting. Om even niet te voelen. Dat hij geen schrijver meer was en dat niemand hem zag. Dat hij niemand meer was.

In het begin van zijn krantjesverkoop-carriére poogde hij nog bij elke voorbijganger een gulle glimlach eruit te persen. Vergezeld van een ‘goedemorgen meneer’, of een ‘lekker weertje hé’. Maar hij was een boekenkast geworden. Hij was het meubilair van de Albert Heijn.