Het rookgordijn – de macht van de Nederlandse tabaksindustrie

12-10-2013 19:02

De tabaksindustrie in Nederland heeft decennialang grote invloed gehad op het tabaksbeleid van de overheid. In de media meed de bedrijfstak zorgvuldig iedere discussie over roken en gezondheid, maar gelijktijdig hebben de sigarettenfabrikanten met een uitgekiende lobby sinds de jaren ’70 met succes overheidsbeleid ondermijnd en getraineerd.

Dit blijkt uit interne documenten van de Nederlandse tabaksindustrie, die in de VS bij rechtszaken openbaar zijn geworden. Gedwongen door schadeclaims heeft de industrie opening van zaken moeten geven over de gevaren en risico’s van het roken. Tot 1999 ontkenden de fabrikanten het verslavende effect van nicotine en tot voor kort bestreden zij de uitkomsten van wetenschappelijke studies die de relatie tussen roken en kanker aantoonden.

Toegevoegde stoffen

Bij de productie van sigaretten en shag worden stoffen toegevoegd waarvan een aantal op z’n minst het verslavende effect versterken. En hoewel de sigarettenindustrie altijd beweerd heeft dat haar marketingbeleid niet op jongeren is gericht,  blijkt in de praktijk dat deze doelgroep wel degelijk de reclame heeft bepaald.

In dit boek wordt gedetailleerd beschreven hoe de tabaksindustrie in Nederland jarenlang, niet gehinderd door overheidsingrijpen, een product op de markt kon brengen, waaraan in Nederland sinds 1950 ongeveer een miljoen mensen zijn overleden.

Joop Bouma, onderzoeksjournalist bij Trouw, beschrijft in dit boek de Nederlandse tabakslobby en de reacties daarop uit politiek en samenleving. Hij maakte ook gebruik van duizenden interne documenten die vijf Nederlandse ministeries vrijgaven na een beroep op de Wet Openbaarheid van bestuur.

Geteerde muizenruggetjes

Op 15 december 1953 komen in het Plaza Hotel in New York vier mannen bijeen. Paul M. Hahn, Joseph F. Cullman Jr, O. Parker McComas en J. Whitney Peterson. Ze staan aan de top van de grootste Amerikaanse tabaksbedrijven: American Tobacco Company, Benson & Hedges, Philip Morris en US Tobacco Company. De vier kennen elkaar slechts oppervlakkig. De strenge Amerikaanse antitrust-wetgeving verbiedt commerciële banden tussen grote bedrijven. Ze ontmoeten elkaar sporadisch op recepties of bij ontvangsten. Maar ditmaal is er alle reden voor gezamenlijk overleg.

Het is een extreem gure dag. Een vrieskoude wind jaagt door de bomen van het Central Park, pal naast het Plaza Hotel. The New York Times meldt die dag dat de temperatuur tussen de 1 en de 4 graden Celsius zal blijven steken. De krant heeft op de voorpagina een foto van een lachende vicepresident Richard Nixon op het vliegveld van Washington. Nixon heeft een goodwillreis gemaakt door 19 landen in Azië. De communistische regiems verliezen steun van het volk, meldt Nixon, Azië smacht naar vrede.

Omslag in publieke opinie

Zelfs van een zweem van vreedzaamheid is die 15de december in de chique vergaderzaal van het Plaza Hotel niets merkbaar. De Amerikaanse tabaksindustrie verkeert in staat van verontrusting. Hahn, president-directeur van American Tobacco Company, heeft de vier per telegram bij elkaar geroepen. Hij maakt zich grote zorgen omdat de maatschappelijke discussie over gezondheid en roken te heftig wordt. Al jaren worden er door artsen en wetenschappers aanvallen gedaan op de tabaksproducten, maar steeds dreven de buien uiteindelijk toch weer over. De tabaksindustrie slaagde er telkens weer in oplaaiende kritiek te sussen met botte ontkenningen en soms wat juridisch duw- en trekwerk van doorgewinterde advocaten.

Sinds 1950 echter lijkt er sprake van een omslag in de publieke opinie. Oorzaak van de malaise is een experiment met muizen dat voor de industrie fataal afliep. Ernest Wynder, kankerspecialist in Manhattan en Evarts Graham, chirurg in St. Louis, smeerden in 1950 teer afkomstig van sigarettenrook op de rugjes van witte muizen. Na verloop van tijd bleek dat zich bij een groot aantal ervan kankergezwellen ontwikkelden. De woorden die Graham bij de presentatie van zijn onderzoek sprak, zouden nog lang nadreunen: ‘Wij hebben zonder enige twijfel vastgesteld dat er iets in sigaretten zit dat kanker veroorzaakt.’

Epidemiologisch onderzoek

Niet lang daarna begint het nationale kankerinstituut in de VS, American Cancer Society, een groot epidemiologisch onderzoek naar rookgewoonten onder 210.000 mannen in de negen staten. En in Londen tonen de epidemiologen Doll en Hill begin 1953 een verband aan tussen longkanker en roken. In het najaar van 1953 wijzen vier Scandinavische organisaties voor kankeronderzoek overheden op de noodzaak het algemene publiek actief te informeren over de risico’s van roken. Regeringen kunnen met het oog op de volksgezondheid niet meer om het wetenschappelijk onderzoek heen, vinden de Noord-Europese instellingen.

Het begint uit de hand te lopen. Dit is niet iets dat vanzelf voorbij gaat zoals bij eerdere incidenten, weet Hahn. Het is tijd voor tegenactie. De rijke en machtige tabaksindustrie kan niet langer lijdelijk toezien hoe gestaag een profijtelijke bedrijfstak in het ongerede raakt. Bovendien is er dat jaar een nog veel krachtiger impuls die de tabaksfabrikanten tot ingrijpen noopt: voor het eerst sinds enkele decennia loopt de verkoop van rookwaren in de VS terug. In 1953 dalen de verkopen met 2,9 procent. Een ontwikkeling die tot staan moet worden gebracht, vindt de industrie. Niemand geeft het toe, maar iedere sigarettenfabrikant weet dat de onrust over kanker en roken, de aanstichter is van de dip in de omzet.

Bundeling van krachten

E. A. Darr, president-directeur van R.J. Reynolds, Hahn’s directe concurrent, poogt in die dagen de onrust nog met holle retoriek te beteugelen. ‘De theorie waarbij roken in verband wordt gebracht met longkanker berust op onderzoek van maar twee personen en wordt niet door veel dokters gedeeld’, zegt Darr. ‘De theorie zal instorten net als eerder het rare verhaal dat tabak bijdraagt aan het ontstaan van tuberculose. De sigaret wordt beschuldigd op basis van statistieken die alleen aantonen dat de tabaksconsumptie is toegenomen gelijktijdig met de toename van longkanker. Dan kun je net zo goed zeggen dat de sigaret het leven verlengt, omdat tegelijk met de opmars van het roken de gemiddelde levensduur van de mens is toegenomen.’

Maar Darr’s bezweringsformule slaat helemaal niet aan. Sigarettenverkopers in het hele land worden bestookt met kritische vragen van consumenten als ze sigaretten uitdelen om klanten te winnen. ‘Probeer je mij longkanker te bezorgen?’ en ‘Wat doet jouw bedrijf tegen die rapporten over longkanker?’ Hahn voelt dat het moment is gekomen voor de industrie om de handen ineen te slaan.

Research

Bij de vergadering in het Plaza Hotel zit ook John Hill aan tafel, medeoprichter van public relations-firma Hill and Knowlton. Hahn heeft hem erbij gevraagd omdat hij zijn collega’s wil voorstellen een grootscheepse pr-organisatie op te zetten die de almaar toenemende kritiek op tabaksproducten moet beteugelen. Er moet een organisatie worden opgericht die niet direct verbonden is aan één of meer tabaksbedrijven. Een instelling worden die met gezag en overtuigingskracht de belangen van de industrie kan veilig stellen, zegt Hahn. Geld hoeft geen probleem te zijn.

Een naam is er al. Hahn oppert iets als ‘comité voor informatie over de tabaksindustrie’, maar Hill vindt dat maar niks. Hij pleit ervoor het woord ‘onderzoek’ (research) in de naam op te nemen. Dat klinkt een stuk serieuzer. In het elegante en exclusieve hotel aan Fifth Avenue wordt die dag het fundament gelegd voor het Tobacco Industry Research Committee. Hahn kan niet bevroeden dat ‘zijn’ TIRC bijna vijftig jaar later door de Amerikaanse federale regering voor de rechter wordt gedaagd op beschuldiging van fraude, misleiding en misbruik van wetenschappelijk materiaal.

Niet alle tabaksproducenten voelen in 1953 meteen voor het initiatief van Hahn. Liggett & Myers, een kleine fabrikant van onder meer Chesterfield, doet in eerste aanleg niet mee. Het bedrijf vindt het verstandiger de controverse over gezondheid en roken volkomen te negeren, blijkt uit een document dat Hill and Knowlton na de bijeenkomst in het Plaza Hotel opstelt.

‘Geen redelijke wetenschappelijke basis voor aantijgingen’

In het document wordt de positie van de industrie samengevat. ‘De industrie’, schrijft Hill and Knowlton, ‘is er sterk van overtuigd dat er geen redelijke wetenschappelijke basis is voor de aantijgingen. De industrie vindt dat de sensationele beschuldigingen in kranten voorbarig zijn en in sommige gevallen door wetenschappers slechts publiekelijk zijn gemaakt om extra geld te krijgen voor meer onderzoek. De industrie beseft dat een defensieve tegencampagne niet toereikend is. Daarom wil de industrie een pr-campagne beginnen die positief van karakter is en die volledig ‘pro-roken’ moet zijn. De industrie is er van overtuigd dat zij ons kan voorzien van samenhangend en gezaghebbend wetenschappelijk materiaal dat de gezondheidsbeschuldigingen volledig kan weerleggen’, aldus het pr-bedrijf.

De tabakstop van de VS houdt Hill and Knowlton een vette worst voor. Duidelijk is dat pr-offensief een langetermijnstrategie zal zijn. ‘De industrie wil dat wij de sigaret gaan promoten en dat wij de industrie verder beschermen voor aanvallen in de toekomst.’

Volksgezondheidsbelang

Voordat John Hill toehapt wil hij nog een paar dingen van de industrie weten. Zoals: accepteert de industrie het principe dat in een samenleving het volksgezondheidsbelang boven alles uitstijgt en is de industrie bereid dit standpunt ook in een verklaring naar buiten te brengen? Hahn en zijn concurrenten antwoorden volmondig ‘ja’.

Hill vraagt vervolgens een bevestiging van zijn stelling dat de sigarettenfabrikanten zelf hebben bijgedragen aan de controverse over de risico’s van roken door in advertenties ongefundeerde gezondheidsclaims te doen. Na de publicaties over de wetenschappelijke onderzoeken naar roken en kanker maakt de industrie namelijk reclame met sportlieden en mannen in doktersjassen (‘Meer dokters roken Camel’), met bemoedigende slogans (Kool: ‘Nog geen kuchje na een karrenvracht vol’) en sussende (Lucky Strike: ‘Zonder gevaar’). Ook de reclamekreten als ‘mild’ en ‘extra mild’ dateren uit deze periode. De industrie belijdt opnieuw ruimhartig schuld, blijkt uit het document van Hill and Knowlton.

Rookgordijndoctrine

Het pr-bureau gaat voortvarend aan de slag. Op 4 januari 1954, amper twee weken na de bijeenkomst in het Plaza Hotel, verschijnt in 400 Amerikaanse kranten een paginagrote advertentie, waarin het TIRC bij het publiek wordt geïntroduceerd. ‘Een openhartige verklaring aan rokers van sigaretten’, staat erboven. De tekst is een van de eerste gedocumenteerde schoolvoorbeelden van de rookgordijndoctrine die de tabaksindustrie tot de hare heeft gemaakt. Verwarring zaaien, verdeeldheid stimuleren en botweg ontkennen, het zijn de pijlers onder het pr-beleid van de tabaksindustrie.

‘Hoewel de onderzoeken naar kanker bij muizen zijn uitgevoerd door professionele artsen’, aldus de advertentie, ‘worden de uitkomsten niet gezien als vaststaand.’ De tekst vervolgt: ‘We vinden het een publiek belang om aandacht te vragen voor het feit dat eminente artsen en wetenschappers publiekelijk vraagtekens zetten bij de betekenis van deze experimenten. Toonaangevende autoriteiten zijn tot de slotsom gekomen dat medisch onderzoek van de afgelopen jaren aanwijzingen opleverden dat er meerdere oorzaken zijn van longkanker, dat er geen overeenstemming is tussen de autoriteiten over de oorzaak van kanker en dat er geen bewijs is dat het roken van sigaretten als een oorzaak kan worden gezien.’

‘Wij geloven dat onze producten geen gezondheidsschade veroorzaken’

De advertentie, ondertekend door alle tabaksbedrijven en organisaties van tabaksboeren, sluit af met: ‘Wij geloven dat onze producten geen gezondheidsschade veroorzaken. Wij zullen ook altijd nauw samenwerken met hen wiens taak het is de volksgezondheid te bewaken, zoals we ook in het verleden steeds hebben gedaan. Meer dan 300 jaar heeft tabak troost, ontspanning en plezier aan de mensheid geboden. Op allerlei momenten in die reeks van jaren hebben critici tabak verantwoordelijk gehouden voor praktisch iedere ziekte van het menselijk lichaam. Een voor een zijn deze aantijgingen vervlogen wegens gebrek aan bewijs.’

De advertentie meldt verder dat het TIRC is opgericht om tegemoet te komen aan de publieke ongerustheid over het roken. Onder leiding van een wetenschapper ‘van onberispelijke integriteit en nationale bekendheid’ zal dit TIRC onderzoekprojecten in gang zetten, een adviesraad van wetenschappers zonder banden met de tabaksindustrie zal de onderzoeksactiviteiten van het TIRC gaan sturen, meldt de industrie.

Kort daarna benoemt de industrie de geneticus dr. Clarence Cook Little tot directeur van het TIRC. Cook Little is inderdaad een man van onbesproken wetenschappelijke statuur. In de periode voor zijn opmerkelijke overstap naar de industrie is hij zestien jaar lang algemeen directeur van het Amerikaanse kankerfonds American Cancer Society. Hij is auteur van vele artikelen en boeken over erfelijkheidsleer en kanker en is oud-rector-magnificus van de universiteiten van Maine en Michigan. Cook Little schrijft begin jaren vijftig het hoofdstuk over kankeronderzoek in de gezaghebbende Encyclopedia Brittannica. Wat je noemt, een naam op het terrein van kankeronderzoek.

De Nederlandse onwetendheid

In Nederland neemt een oude bekende van Cook Little, de kankerspecialist dr. Remmert Korteweg, fronsend kennis van de opmerkelijke overstap. Korteweg heeft in de jaren dat Cook Little nog bij het Amerikaanse kankerfonds werkt, geregeld contact met zijn overzeese collega. Hij kent de vele wetenschappelijke publicaties van de Amerikaanse geneticus. Ze werken op hetzelfde vakgebied en het wetenschappelijk wereldje is in die jaren maar klein. Korteweg heeft zo zijn eigen gedachten over de overstap van wetenschappers naar de industrie. Drie jaar later zal hij een uitgelezen kans krijgen zijn opvatting over de stap van Cook Little te uiten, als deze Nederland aandoet tijdens een Europese rondreis langs kankerspecialisten.

Militante anti-tabak expert

Maar in de jaren voorafgaand aan de serieuze wetenschappelijke activiteiten van Cook Little’s TIRC, probeert Hill and Knowlton vanuit het Amerikaanse hoofdkantoor een compleet beeld te krijgen van de publieke onrust over de kankerdiscussie. De situatie in de VS is al aardig in kaart gebracht, maar Europa is nog een ‘witte vlek’. Begin 1954 geeft Hill and Knowlton daarom aan zakenrelaties in Groot-Brittannië, Frankrijk, België en Nederland opdracht een rapport te maken over controverse rond roken. In Den Haag wordt het pr-bureau F. E. Hollander benaderd. Hollander gaat minutieus na hoe er in Nederland anno 1954 wordt gedacht over roken en kanker. Zijn rapport wordt in april 1954 door Hill and Knowlton doorgestuurd aan het TIRC.

Hollander meldt zijn opdrachtgever dat de Nederlandse kranten in 1953 en begin 1954 vooral aandacht besteden aan de berichtgeving uit de Amerikaanse weekbladen Time en Life over de gezondheidsdiscussie. ‘Vrouwenbladen in Nederland hebben er niet over geschreven’, schrijft hij. Dat is ook niet zo verwonderlijk omdat in de jaren vijftig nog vooral door mannen wordt gerookt. Enkele Nederlandse opiniebladen schrijven heel af en toe over het rookprobleem. In medische wetenschappelijke bladen verschijnen in 1953 diverse artikelen, vooral van de hand van dr. Remmert Korteweg. ‘Hij is veruit de meest militante anti-tabak expert in Nederland’, aldus Hollander.

Waarschuwen

Het Nederlandse publiek reageert in 1953 amper op de berichtgeving, stelt de rapporteur vast. ‘Los van dr. Korteweg is er thans in Nederland geen enkele andere wetenschapper die verklaart dat de relatie tussen kanker en roken vast staat. Daarentegen zijn er velen van mening dat die relatie wel aannemelijk is. Enkelen hebben die opvatting ook in de media gepubliceerd.’

In ieder geval is er in 1953 en de eerste maanden van 1954 geen enkele organisatie geweest die vond dat het tijd was het publiek te waarschuwen voor de risico’s van roken. ‘Alleen dr. Korteweg is hierop opnieuw een uitzondering’, aldus Hollanders verslag.

‘Geen aanleiding voor bezorgdheid’

De pr-man spreekt ook met de Nederlandse tabaksindustrie. ‘De industrie is op de hoogte van het probleem. Vooralsnog is de Vereniging van Fabrikanten van Tabaksproducten van mening dat er geen aanleiding is voor bezorgdheid.’ De industrie meldt verder aan Hollander dat er geen plannen zijn om wetenschappelijk onderzoek in Nederland naar roken en kanker financieel te gaan steunen. De industrie is evenmin van plan zulk onderzoek zelf in gang te zetten. Een prangende reden is er ook niet: ‘Volgens de secretaris van de Nederlandse Federatie van Sigaretten- en Sigarenverkopers heeft de gezondheidsdiscussie nog geen invloed gehad op de verkoopcijfers.’

Maar ook het Nederlands Kankerinstituut blijkt in 1953 nog niet echt actief. Volgens Hollander loopt er geen onderzoek naar effecten van roken, al meldt een wetenschapper van het instituut dat er plannen zijn om in de nabije toekomst een omvangrijk statistisch onderzoek te doen naar kanker. Hollander krijgt van Hill and Knowlton de opdracht dit voornemen nauwlettend te blijven volgen en zodra er ontwikkelingen zijn deze onmiddellijk door te geven. Een paar weken later al kan Hollander aan Hill and Knowlton in New York melden dat de directeur-generaal voor de volksgezondheid in Nederland, prof. dr. P. Muntendam, de Gezondheidsraad opdracht heeft gegeven te adviseren over een mogelijk verband tussen roken en longkanker. Volgens Hollander is er ook sprake van plannen voor een statistische analyse van longkanker, of experimenten op dieren, of andersoortig onderzoek, vermoedelijk door de Rijksuniversiteit in Leiden. ‘We houden contact met het directoraat-generaal voor de volksgezondheid en zullen rapport uitbrengen zodra er een beslissing is genomen’, aldus Hollander.

Verband tussen longkanker en roken als een vaststaand feit

Aan het einde van zijn verslag geeft Hollander in een letterlijk citaat de reactie weer van de woordvoerder van het ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid op de vraag hoe de overheid aankijkt tegen de berichtgeving over longkanker en roken: ‘Voorlopig is het probleem een zaak van wetenschappers. De volksgezondheid is nog niet in het geding.’

Kankeronderzoeker Remmert Korteweg denkt daar begin jaren vijftig heel anders over. Hij bezoekt in 1952 een internationaal epidemiologencongres in het Belgische Leuven, waar hij voorspelt dat binnen luttele jaren 25 tot 40 procent van alle sterfgevallen door kanker, het gevolg zullen zijn van roken. Korteweg dringt daar in een vurig pleidooi aan op een wereldwijde campagne om het publiek te informeren over de risico’s van roken. Hij krijgt de handen niet op elkaar. Amerikaanse kankeronderzoekers torpederen zijn voorstel. Ze zijn bang dat er geen geld meer wordt vrijgemaakt voor verder onderzoek naar kanker en roken als wetenschappers nu al de oorzakelijke relatie tussen longkanker en roken als een voldongen feit presenteren.

De sigarettencontroverse

Twee jaar, en vele publicaties later, is ook de Nederlandse overheid nog niet toe aan een publieke waarschuwing. In Groot-Brittannië werkt sinds 1950 een commissie van deskundigen aan een advies voor de regering. Eind 1953 is dit advies klaar en in februari 1954 brengt de Britse minister van Volksgezondheid het Lagerhuis op de hoogte. De Britse overheid beschouwt het verband tussen longkanker en roken als een vaststaand feit. De causaliteit wordt als zeer waarschijnlijk aangemerkt. De Britse regering acht het gewenst jongeren te waarschuwen voor ‘de gevaren die klaarblijkelijk aan excessief roken zijn verbonden.’ In een persverklaring waarschuwt de minister voor ‘alarmerende conclusies’.

Hill and Knowlton laat ook in België onderzoeken hoe er wordt aangekeken tegen de ‘sigarettencontroverse’. De situatie blijkt daar sterk overeen te komen met die in Nederland. Een woordvoerder van het Belgische ministerie van Volksgezondheid deelt mee dat de discussie over roken en longkanker ‘een oude kwestie is’. ‘Professoren aan onze universiteiten hebben de relatie tussen tabak en kanker al eerder vastgesteld.’ Het Belgische kankerinstituut vraagt in die periode aan de grootste sigarettenfabrikanten geld om kankeronderzoek te financieren.

De Belgische tabaksindustrie deelt aan Hill and Knowlton mee dat de hele kwestie is begonnen ‘door krantenmensen die iets sensationeels zochten en die onder de indruk kwamen van onderzoek van een paar dokters in de VS. Zij hebben de feiten overdreven en gepresenteerd als wetenschappelijk bewijs terwijl het slechts veronderstellingen zijn.’ De industrie meldt dat ook in België de tabaksverkopen niet onder de publiciteit hebben geleden.

Rondgang langs kankerdeskundigen

Het rapport maakt duidelijk dat Belgische artsen er begin jaren vijftig van overtuigd zijn dat er een directe relatie is tussen het ontstaan van longkanker en roken, ook al mag het oorzakelijke verband dan nog niet onomstotelijk vast staan. Gerefereerd wordt aan Britse onderzoeken en studies van de Nederlandse kankerspecialist Korteweg.

Bij de wetenschappelijke adviesraad van het zojuist opgerichte Amerikaanse Tobacco Industry Research Committee breken drukke tijden aan. De groep wetenschappers die door de industrie is weggekocht bij Amerikaanse kankerinstituten en universiteiten, besluit al vrij snel een poging te doen om een samenhangend beeld te krijgen van het internationale onderzoek op het gebied van kanker.

Wetenschappelijk directeur Clarence Cook Little maakt in het voorjaar van 1956 een rondgang langs kankerdeskundigen in een aantal Europese landen. Hij bezoekt in Nederland de drie belangrijke kankeronderzoekers van dat moment: Korteweg, dr. W. F. Wassink (kankerspecialist bij het Antoni van Leeuwenhoekhuis in Amsterdam) en Muhlbock (opvolger van Korteweg als directeur Kankeronderzoek).

Grove onbezonnenheid

Ook gaat de TIRC-directeur langs bij een afgevaardigde van de Nederlandse tabaksindustrie, Boerma van British American Tobacco. Deze fabrikant maakt hem duidelijk dat de controverse aan Nederland voorbij lijkt te gaan, want de sigarettenverkopen nemen, in tegenstelling tot in de VS, alleen maar toe. ‘Hij gelooft dat het Nederlandse publiek even zal reageren als de overheid met een negatief rookadvies zou komen, maar vervolgens snel terug zal vallen op de oude gewoonten.’ Cook Little stelt in zijn memorandum vast dat Boerma kennelijk geen enkel contact onderhoudt met medische wetenschappers in Nederland. ‘Er bestaat ook geen organisatie via welke de industrie en de wetenschap op een natuurlijke wijze met elkaar in contact kunnen komen’, schrijft hij spijtig.

Vooral het bezoek aan zijn collega-wetenschapper Korteweg blijft Cook Little bij, blijkt uit het vertrouwelijke memorandum dat hij maakt van zijn Europese trip. Met enig cynisme beschrijft Cook Little hoe het gesprek met Korteweg verloopt. ‘Hij vindt dat mijn wetenschappelijke collega’s en ik een grove onbezonnenheid hebben begaan door onze naam te lenen aan activiteiten van het TIRC. Zijn algemene emotionele geladenheid was ook nadrukkelijk merkbaar bij zijn ergernis over het weinige geld dat de industrie volgens hem besteedt aan fundamenteel wetenschappelijk onderzoek. Omdat ik Kortewegs opvattingen ken, heb ik de meeste tijd maar naar hem geluisterd. Maar ik kreeg voordat de bijeenkomst eindigde, nog wel van hem de bevestiging dat individuen heel verschillend kunnen reageren in hun lichamelijke reactie op tabaksrook en dat deze verschillen nog lang niet allemaal worden begrepen. Hetgeen verder onderzoek vergt.’

Actieve kruistocht tegen het roken

Cook Little merkt nog op dat Korteweg ‘vrijwel totaal onkundig’ is van wat ‘wij’ – Cook Little doelt hier op de tabaksindustrie – in de VS doen op dit terrein. Hij merkt op dat hij Korteweg informatie over het TIRC-onderzoeksprogramma zal sturen, alsmede een folder over de voorwaarden voor financiële steun bij onderzoek.

De Amerikaanse kankerspecialist is niet onder de indruk van Kortewegs wetenschappelijke kwaliteiten. Dat blijkt uit zijn typering van zijn Nederlandse collega: ‘Sinds zijn pensionering als hoofd van het Kankeronderzoek in Nederland, is Korteweg, die altijd sterk anti-tabak was, een actieve kruistocht gaan voeren tegen het roken. Hij is in Nederland, wat Graham en Wynder (de mannen van de geteerde muizenrugjes, JB) zijn in de Verenigde Staten. Hij gelooft in een direct oorzakelijk verband tussen roken en longkanker en ziet geen noodzaak voor verder wetenschappelijk onderzoek op dit terrein. Met andere woorden: hij is compleet overtuigd van het statistisch materiaal.’

Bewijskracht van statistische gegevens

Hier raakt Cook Little aan een fundamentele discussie onder wetenschappers, die tot op de dag vandaag voortduurt, zeker in de tabakssector. Maar weinig wetenschappers laten zich in de jaren vijftig in hun oordeel over de rookrisico’s leiden door de bewijskracht van epidemiologische (statistische) gegevens.

Dat wordt in hetzelfde jaar 1956 in Nederland nogmaals duidelijk als de Gezondheidsraad een advies uitbrengt over roken en gezondheid. Een verdeeld advies, omdat de adviescommissie in twee kampen uiteen valt: de statistici, die genoegen nemen met cijfermatige analyse van sterftecijfers en de clinici, die eerst harde bewijzen willen zien.

Dr. Korteweg is lid van de commissie die in 1956 het advies van de Gezondheidsraad formuleert. Cook Little is daarvan op de hoogte, als hij Korteweg dat jaar bezoekt. ‘Hij is een belangrijke figuur in de commissie’, aldus de TIRC-chef. ‘Het rapport van de Gezondheidsraad is volgens hem geheim. Ik denk dat het een heel radicaal rapport zal zijn.’

Niets is minder waar.

Het rapport van de Gezondheidsraad over de risico’s van roken was lange tijd geheim, omdat het zo’n wankelmoedig advies was. Het achttien pagina’s tellende stuk ligt een jaar lang in een bureaulade op het departement van Sociale Zaken en Volksgezondheid. De toenmalige minister van Volksgezondheid Suurhoff wil het rapport slechts publiceren ‘zodra het gevaar dat door roken longkanker kan ontstaan zeer groot wordt geacht’, aldus krantenberichten in die tijd. De media noemen dat besluit ‘onjuist en gevaarlijk’.

Verkeerde indrukken bij het publiek

Pas in 1957 wordt het rapport openbaar en dan blijkt ook dat de vrees dat de tabaksindustrie de bepaald zwakke conclusies uit het advies onderuit zal halen, drijfveer is geweest om het rapport een tijd onder de tafel te houden. Korteweg is een van de leden die tussen het gereed komen van het advies en het moment van publicatie deze angst onder worden brengt. Hij voelt er niks voor de tabaksindustrie argumenten in handen te geven om het advies van tafel te vegen. Hij dringt aan op geheimhouding en probeert bij medecommissieleden daarvoor steun te vinden. ‘Publicatie lijkt mij grote bezwaren in te houden: voor kritiek op ons standpunt zijn daarin zoveel zinnen, zelfs als die niet uit hun verband gerukt worden, te vinden, die koren op de molen van de tegenstanders zijn. En op kritiek van de industrie en anderen moeten wij rekenen’, schrijft hij prof. dr. S. E. de Jongh , hoogleraar farmacologie in Leiden. ‘Zoals het rapport nu is geworden, zou het een grote kans aan de tabaksindustrie geven om, door overneming van slechts delen daarvan, volkomen verkeerde indrukken bij het publiek te wekken.’

Maar adviezen van de Gezondheidsraad zijn openbaar, ook in 1956. Na de publicatie van het advies schrijft Korteweg aan De Jongh: ‘De zaak zal niet meer veranderd kunnen worden. Ik houd mijn hart echter vast bij de gedachte dat de tabaksindustrie ons rapport in handen krijgt, het eerste officiële rapport over deze zaak, zover ik weet. En zij krijgen het in handen.’ Dat klopt. Het rapport is direct na publicatie door British American Tobacco (BAT) in Amsterdam vertaald en opgestuurd naar het hoofdkantoor van (de voormalige) American Tobacco Company.

 

Wilt u het hele boek lezen? Het e-boek Het Rookgordijn – de macht van de Nederlandse tabaksindustrie van Joop Bouma is in elke e-boekwinkel te koop voor €4,99.

Meer informatie over Fosfor – de eerste Nederlandse journalistieke uitgeverij die louter digitaal publiceert – vindt u op www.uitgeverij-fosfor.nl. Hier kunt u zich ook abonneren op de nieuwsbrief.

Twitter: @fosforuitgevers

Facebook: facebook.com/uitgeverijfosfor

 

rookgordijn-1500-682x1024