Leven

Cuba: What’s in a name?

23-10-2013 16:02

In het denken over Cuba en over het denken in Cuba bestaan er drie grote pijnpunten die de vraag oproepen: zit er nog lucht in het project van de revolutie? En die pijnpunten zijn:

1. Het economisch en financieel embargo dat in 1962 in aansluiting op een ouder wapen embargo door de Verenigde Staten aan Cuba is opgelegd. Het was bedoeld om het eiland te isoleren van de rest van de wereldgemeenschap.

Nog altijd probeert de regering van de Verenigde Staten naar oud-koloniaal voorbeeld op imperialistische wijze Cuba de maat te nemen. Het is een tweesnijdend zwaard. Enerzijds omdat het de invoer van alle producten die gelieerd zijn aan de Verenigde Staten wil blokkeren; maar zoals uit zoveel handelsembargo´s blijkt, zijn er altijd mazen. Anderzijds omdat een gemeenschappelijk gevoelde bedreiging een effectief middel is om binding tussen mensen i.c. de Cubanen te realiseren.

Nog altijd houden de Verenigde Staten er niet mee op om dit Calimero-effect: wij zijn groot en jullie zijn klein, en we krijgen je op de knieën, te cultiveren.

In het verlengde van het embargo ligt de grote economische afhankelijkheid van wisselende ´navelstreng’-landen: dat waren achtereenvolgens Spanje – gedurende de koloniale tijd – de Verenigde Staten – gedurende het protectoraat – de Sovjet-Unie – na het slagen van de revolutie – en Venezuela – na de val van de muur. En nog altijd is er die te grote eenzijdige afhankelijkheid van de meest geliefde partner die in belangrijke mate door Trans-Atlantische uitsluiting in stand wordt gehouden.

2. De leninistische-marxistische dogmatiek die nog steeds officieel wordt aangehangen, maar die op veel punten strijdig is met opvattingen over sociale transformatie van de vader des vaderlands: José Martí.

Toen ik in januari van dit jaar tijdens een internationale conferentie in Havana voorstelde om de Cubaanse levensvisie te benoemen als een martiaans-marxisme dan wel als een martiano-fidelismo, kreeg ik als antwoord een enthousiast applaus. Te meer omdat die levensvisie overeenstemt met het ‘Buen Vivir’, de levensvisie van de indígenas – de oorspronkelijke inwoners van Zuid-Amerika. Buen Vivir is als zodanig opgenomen in de constituties van Bolivia en Ecuador.

What´s in a name, zou je kunnen zeggen, maar de link tussen Cuba en Communisme roept bij velen volkomen verkeerde vooronderstellingen op. Een blokkade in het denken die de bereidheid tot het verkrijgen een werkelijk inzicht in het project van de revolutie frustreert.

Het doel van de Cubaanse vrijheidsstrijder José Martí was om in aansluiting op opvattingen en initiatieven van Bolivar alle Zuid-Amerikaanse volkeren voldoende zelfvertrouwen te geven, om tot zelfbestemming te komen. Als geen ander droeg Fidel Castro die ideeën uit en maakte het tot doctrine van zijn revolutie.

De toekomst is echter vaak weerspanning voor zover het lessen uit het verleden betreft. Castro werd door de Amerikanen afgewezen en in de handen van de Russen gedreven. De geschiedenis zal leren dat die keuze voortkwam uit pragmatische overwegingen. Niet alleen Fidel maar vooral Che Guevara bleef sceptisch over de intenties van de Sovjet-Unie en probeerde, voor zover dat mogelijk was, op afstand van de Russische machthebbers te blijven.

Daarnaast investeerde Fidel veel tijd en energie om in Zuid-Amerika en het Caribische gebied gehoor voor zijn opvattingen te krijgen. Vanaf een zeker moment in het begin van de XXI eeuw kwam er goed schot in doordat Fidel Castro, Evo Morales en Hugo Chávez elkaar vonden en elkaar tot breekijzer hebben gesmeed. Vanaf die tijd was Cuba niet langer de paria in de ogen van het door Amerikaanse belangen gestuurde Zuid-Amerika. Langzaamaan begonnen nieuwe presidenten en regeringen meer aan de belangen van de eigen bevolking te denken dan aan multinationale ondernemingsbelangen.

Geïnspireerd door gemeenschappelijk opvattingen vonden de Zuid-Amerikanen zichzelf uit, zo zou je het kunnen zeggen.

Punt is alleen dat Fidel een open pijnzenuw lijkt te hebben voor alles wat uit de Yankees voortkomt of daarmee te maken heeft. Maar niet achter elke ‘dissident’ zit een Amerikaanse agent. En met ideeën moet het gaan als met muzikale ideeën die tezamen meerstemmig versmelten tot een fuga. Alleen moeten de thema´s – zonder angst voor afstraffing – ook mogen klinken en tot klinken kunnen worden gebracht. Het gaat om het harmonisch geheel, om participatie, maar ook om het loslaten van allesomvattende controle om creatieve impulsen ruimte te geven. Als dat de Batalla de ideas is in het kader van het project van de revolutie, dan is Cuba het laboratorium van ideeën over de verzorgingsstaat dat het wil zijn.

Cuba moet vermijden om een museaal mausoleum te worden waarin het falen van communistische grootheidswaan en van voorbije ideologieën te kijk staat. Het moet het laboratorium willen zijn en blijven waarin men zoekt naar wegen om opvattingen over sociaal erfgoed en welzijnsstaat in balans te brengen. En dat vraagt nog altijd naast doortastend bestuur en beheer om legitiem aanvaard gezag. Een ideeënstrijd – de door Fidel geïnitieerde Batalla de ideas – waarin centraal staat dat het in het leven niet gaat om het hebben maar om het zijn. Cuba moet de werkplaats zijn en blijven waarin men opvattingen over solidariteit en loyaliteit aan de hand van economische mogelijkheden wil uitbouwen tot een hecht sociaal fundament. De samenleving rust er nog altijd niet primair op de economie maar op een levensvisie. Vanuit dat politieke primaat wordt over loon en arbeid gesproken. En dat schuurt vanzelfsprekend omdat een ongeremd consumentisme zich zo wijd en dominant in de wereld heeft vertakt. En ook Cuba blijft niet gespaard voor die alles en iedereen doordringende shock doctrine, zoals, om maar één voorbeeld te noemen, Naomi Klein daarover schreef. Maar misschien moet men zijn oor over die kwesties wel meer bij Noam Chomsky te luisteren leggen omdat hij een van de Amerikanen is die de regering van de Verenigde Staten blijft geselen, en zeker over hun standpunt inzake Cuba.

3. Dat voert naar het derde pijnpunt: de dubbele muntsoort die verdeeldheid zaait en zo gemakkelijk leidt tot een dubbele moraal. Ik bedoel de peso-economie waarin de Cubaan leeft en de Peso waarin de toerist op Cuba leeft en betaalt.

Cuba voerde in de jaren negentig van de vorige eeuw de dollar in als wettig betaalmiddel. Vanwege de politiek van de Verenigde Staten werd dat betaalmiddel voor de toerist in 2004 vervangen door de Convertibele peso oftewel de CUC. Bedoeld voor de toeristenindustrie is de CUC echter ver geïnfiltreerd in het leven van de Cubaan.

Er bestaat in Cuba geen zwarte valutamarkt; er bestaat een vaste wisselkoers gebaseerd op internationale wisselverhoudingen tussen muntsoorten zoals de Euro en de dollar. Verwarrend voor buitenlanders die voor het eerst in Cuba komen, is dat zowel de Cubaanse peso als de Convertibele peso, peso worden genoemd en je op de banken geen convertibele pesos tegen Cubaanse pesos kunt wisselen ofschoon dat wel andersom gaat. Bovendien blijft de Cubaan de CUC vaak dollar dan wel fula – tevens een woord voor iemand die men niet kan vertrouwen – noemen en wordt de dollar bij omwisselen gestraft doordat op de wisselkoers een penalty staat van 10%.

Hoe dan ook, die CUC heeft zich als een virus onder de bevolking verspreidt. Wie erover beschikt heeft toegang tot luxe-artikelen en kwalitatief betere consumptiegoederen die de peso-Cubaan moet ontberen. Er is – om maar één voorbeeld te noemen – een groot kwalitatief verschil tussen de gekookte ham die je in de bodega koopt en de ham uit de CUC-winkel. Die tweedeling wordt bovendien versterkt door de mogelijkheid om geld vanuit het buitenland naar Cubanen in Cuba over te maken: de ‘migranten CUC´s’. En dat maakt de Cubaan die over CUC´s beschikt dan wel die toegang heeft tot de CUC, door bijvoorbeeld werkzaam te zijn in de toeristenindustrie, een factor 25 rijker dan zijn medeburger die in de subsidie-economie van de Cubaanse peso moet leven. De CUC zorgt er kortom voor dat er een soort economische apartheid tussen Cubanen is ontstaan, een splijtzwam als het gaat over solidariteit en loyaliteit.

Er is sprake van een zeer complexe problematiek omdat het betalen met de CUC of met de Cubaanse peso overal doorheen loopt en er soms alleen maar met CUC´s spullen kunnen worden gekocht die als luxe worden betiteld, maar die iedereen wel wil hebben. De Cubaanse overheid is daarvan doordrongen en zoekt naar een uitweg uit dit probleem. Maar hoe langer het duurt, hoe meer het de Cubanen – in marxistische termen uitgedrukt – van elkaar doet vervreemden.

Cuba zal deze drie pijnpunten moeten wegnemen. Dat kan ten dele op eigen kracht, doch bij de eerste pijn – de blokkade en de internationale samenwerking – is er sprake van afhankelijkheid van buitenlandse steun, van bijvoorbeeld de Europese Gemeenschap die zo hypocriet Cuba blijft uitsluiten.

Het effectief bestrijden van die pijnpunten is belangrijk zowel voor het lot van Cuba als voor dat van de hele wereld waar het gaat om vraagstukken over welzijn en schuldenlast. Waar het gaat om de vraag: hoe als staat uit de netten van multinationals en financiële conglomeraten te geraken en te blijven. Waar het gaat over de pijlers van de verzorgingsstaat. In die zin is het lot van Cuba voor opvattingen over sociaal-democratie, publieke voorzieningen en publiek erfgoed in de hele wereld van belang.

In het denken over een uitweg uit het neo-barbarisme waartoe het neo-liberalisme heeft geleid, zal Cuba zuiniger moeten zijn op zijn intellectuelen. En zeker op zijn jonge intellectuelen: de jeugd heeft de toekomst, zoals dat heet. Niets is zo verkwistend als het goed opleiden van jonge mensen om ze vervolgens intellectueel te knevelen. Niets is zo verkwistend voor een land als een brain drain die ontstaat door onvoldoende ontplooiingsmogelijkheden of omwille van het geld. De Cubaanse regering zou er goed aan doen om, waar het gaat over een ideeënstrijd, niet bang te zijn voor opvattingen die zo gemakkelijk als contrarevolutionair worden weggezet. Opvattingen die klinken uit mond van hen die het eiland gefrustreerd verlieten maar die het socialisme nog altijd welgezind zijn: het socialisme als een humanisme.

Voor dat laatste staan in Cuba twee instituten op de bres: het Oficina del Programa Martiano en de Fundación Fernando Ortiz. Het zijn centra die overeind houden dat de wereld staat of valt met gelijkwaardigheid en gelijkwaardig welzijn. Dat bij de realisatie daarvan niet de economie maar de politieke visie het primaat heeft.

En om daarbij tot slot een belangrijk Cubaans socioloog en econoom aan te woord te laten, de Cubaan Juan Antonio Blanco die zijn land gefrustreerd verliet maar niettemin al jaren geleden de vinger op de wonde legde, dit citaat:
‘De effectiviteit van een economie wordt bepaald door de capaciteit van een economisch systeem om te beantwoorden aan de behoeftes van de maatschappij als geheel terwijl tegelijkertijd acceptabele niveau’s van competitiviteit en bedrijfsmatig ondernemen in stand worden gehouden die niet noodzakelijkerwijs gemaximaliseerd hoeven te zijn. Efficiëntie op zich heeft nauwelijks te maken met de intentie om een fatsoenlijk leven voor iedereen veilig te stellen. Het richtinggevend streven naar maximalisatie van winsten zonder zicht te houden op de kosten die dat zowel in sociale zin als op het gebied van milieu-vraagstukken met zich meebrengt, is echter het leidend beginsel van de neoliberale school. Daar waar de lucratieve logica van het kapitalisme de criteria van economische doeltreffendheid en van goed bestuur laat varen om exclusief de economische efficiëntie veilig te stellen – begrepen als de maximalisatie van winsten en het buiten sluiten van kosten op gebied van sociaal welzijn en milieu – verliest het systeem haar politieke grip.’
(gepubliceerd in Cuba, talking about revolution, Ocean Press, Melbourne, 1997)
Hasta-la-victoria-siempre-a19003902[1]

Gedicht

Maar laat me afronden met het gedicht Wachtende op de barbaren van de Alexandrijn K.P. Kavafis, de dichter die de UNESCO dit jaar centraal stelt en die in 1863, tien jaar later dan José Martí, het levenslicht zag:

In afwachting van de barbaren
– Waar wachten wij op, bijeengekomen op de agora?
Op de barbaren die vandaag komen.

– Waarom wordt in de Senaat niets gedaan?
Zitten de Senatoren daar zonder wetten te maken?

Omdat de barbaren vandaag zullen komen.
Waarom zouden de Senatoren dan nog wetgeven?
Dat zullen de barbaren doen wanneer ze zijn gekomen.

– Waarom is onze keizer zo vroeg opgestaan
en zit hij bij de grootste poort van de stad
plechtig op zijn troon, de kroon op ‘t hoofd?

Omdat de barbaren vandaag zullen komen.
De keizer wacht om hun aanvoerder te ontvangen
en houdt zelfs een oorkonde klaar
die hij hem geven wil. Daarop schreef hij
veel titels, erenamen voor hem neer.

– Waarom verschenen onze twee consuls vandaag
en de praetoren in hun rode, geborduurde toga’s;
waarom dragen ze armbanden met al die amethisten
en ringen met prachtige, vonkende smaragden;
waarom torsen ze vandaag kostbare staven
met zilver en goud fraai geciseleerd?

Omdat de barbaren vandaag zullen komen
en zulke dingen verblinden de barbaren.

– Waarom komen ook niet als altijd de waardige rhetoren
om redevoeringen te houden, om het hunne te zeggen?

Omdat de barbaren vandaag zullen komen,
hun mishaagt woordomhaal, welsprekendheid.

– Waarom begint er nu opeens die onrust
en die verwarring (Wat werden de gezichten ernstig).
Waarom lopen snel straten en pleinen leeg,
en keert ieder naar huis, verzonken in gedachten?

Omdat de nacht viel en de barbaren niet kwamen.
Enkele lieden, net binnen uit de grensstreek,
zeiden dat er geen barbaren meer zijn.

Wat moet er nu van ons worden, zonder barbaren.
Die mensen waren tenminste een oplossing.
(c) K.P. Kavafis, uit: Gedichten, in de vertaling van Hans Warren en Mario Molegraaf, Bert Bakker, 1986

Wil Heeffer