Ahmed Marcouch, een politieke biografie

27-01-2014 13:59

dossier_marcouch_530

Prachtwijken

Toen Ahmed Marcouch in mei 2006 stadsdeelvoorzitter werd van Slotervaart, telde het stadsdeel iets meer dan 44 duizend inwoners. Slotervaart is één van de drie westelijke tuinsteden in Nieuw-West, naast Osdorp en Geuzenveld-Slotermeer. De drie tuinsteden werden in de jaren vijftig en zestig gebouwd om een deel van de bewoners uit de verkrotte oude Amsterdamse wijken te huisvesten. In de jaren zestig en zeventig, voor het ontstaan van de stadsdelen, waren de wijken Slotervaart en Overtoomse Veld keurige middenklassebuurten waar vrijwel uitsluitend autochtone Hollanders woonden. Er woonden veel gezinnen met jonge kinderen in de kleine woningen van circa zestig vierkante meter en het waren decennialang rustige en zeer veilige wijken.

De stadsdeelvoorzitter vervulde in de Amsterdamse stadsdelen de rol van burgemeester, maar hij heeft bepaald niet dezelfde wettelijke bevoegdheden. Hij is bijvoorbeeld geen corpsbeheerder, zoals de meeste burgemeesters en heeft geen enkele formele bevoegdheid op het gebied van handhaving van de openbare orde en bestrijding van de criminaliteit. Ahmed Marcouch had als bestuurder in Slotervaart niets over de politie te zeggen en dat was een groot probleem, omdat een paar van de meest criminele wijken van Amsterdam in zijn stadsdeel lagen, waar de rechtsstaat de facto niet meer functioneerde. Lokale bestuurders hebben eigenlijk alleen welzijnsmiddelen tot hun beschikking. Dat betekent in de praktijk dat zij gewapend met een roze lolly een grizzlybeer mogen gaan neermeppen.

Wapenstok

Meteen het eerste weekend na zijn aantreden in mei 2006, wist Marcouch niet wat hij meemaakte. Hij werd gebeld door de politie van bureau op het August Allebéplein, dat in het hart van Overtoomse Veld ligt. ´Ahmed, het loopt hier uit de hand,’ hoorde Marcouch van de politieman, ‘Marokkaanse jongens bekogelen ons politiebureau met stenen. Wat moeten we doen?’ 

Ex-politieman Marcouch was verbijsterd. ‘Gaat de politie aan mij vragen wat ze moeten doen?’

‘Je gaat erop af met de wapenstok en je pakt ze op,’ antwoordde Marcouch dan ook laconiek.

‘Maar dan kan het gaan escaleren,’ antwoordde de politieman.

‘So what,’ zei Marcouch, ‘Dan escaleert het maar.’

‘Wat gebeurt hier?’ dacht Marcouch. ‘Wat is dat voor een politie?’

Marcouch had koud de telefoon opgehangen of hij bedacht dat hij toch niet zou meemaken dat het meteen tijdens zijn eerste weekend als bestuurder enorm uit de hand zou lopen in zijn stadsdeel. Hij trok direct de wijk in om poolshoogte te nemen en de foute gasten aan te spreken die in alle openheid gewoon voor de belwinkel tegenover het politiebureau, het bureau met stenen aan het bekogelen waren.

‘Wat gebeurt hier?’ dacht Marcouch. ‘Wat is dat voor een politie?’

Hij had als straatagent in de Indische buurt geleerd, dat je maar twee woorden hoefde te kennen: ‘Opzouten jullie!’. Anders waren er inderdaad altijd nog de wapenstok en de handboeien. Op straat kwam hij de vader van Mohammed B. tegen en realiseerde zich plotseling dat Mohammed B. in deze wijk opgroeide en er jarenlang woonde. ‘Nog weer later, kwam ik erachter dat er een hele groep geradicaliseerde jongens in de buurt woonden. Zij spraken  Marokkaanse meisjes aan die zonder hoofddoek op straat liepen om hen wijs te maken dat ze nooit in het paradijs zouden komen.’

In de weken daarna bleef hij kijken, praten en vooral flink doorvragen. Marcouch keek zijn ogen uit: ‘Ik ben enorm geschrokken. Ik zag zestig mensen bij elkaar aan één portiek wonen. Ik zag overal criminele jongens. Ik struikelde over het vuil, het oude straatmeubilair. Ik zag de haatleuzen en bedreigingen, die aan mij gericht waren, op de muren staan. Ik merkte dat de politie en de overheid in bepaalde delen van de wijk, vooral in Overtoomse Veld-Noord, gewoon niet meer kwamen en er eigenlijk helemaal niets te zeggen hadden. De Marokkaanse straatgroepen waren de baas op straat.’ 

Marcouch organiseerde een bijeenkomst met de bewoners en vroeg: ‘Hoe kan het dat jullie hier in deze bende wonen? Waarom protesteren jullie niet?’

‘Wij gaan niet over onze jongens klagen,’ hoorde hij van de bewoners, ‘Wij gaan nooit naar de politie, want die komt toch niet in onze wijk. De politie is vooral bezig met het leggen van goede contacten met die criminele jongens. Zij geven die foute jongens op straat een box (een straatgroet met de vuist), als zij ze tegenkomen.’

‘De agenten deden vrijwel niets in Overtoomse Veld,’ vertelde Marcouch, ‘Ze groetten iedereen beleefd met Salaam aleikum, maar werden in het Marokkaans voor homo uitgescholden. Echt iedereen in de buurt wist wie de criminelen waren, alleen de politie wist dat niet.’

In interviews met verschillende journalisten omschreef hij de situatie in Overtoomse Veld dan ook als ‘vijf voor twaalf’.

Gemengde bevolking

In tegenstelling tot de algemene perceptie heeft Slotervaart een gemengde bevolking. In het stadsdeel was toen ruim 46 procent autochtoon Hollands, 7,6 procent Surinaams en 8,39 procent van Turkse afkomst. Zeventien procent van de bevolking was toen van Marokkaanse afkomst.

Slotervaart als geheel stond qua gemiddeld inkomen in Amsterdam op de vierde plaats. Het stadsdeel is heel groen, kent veel welvarende wijken en heeft zelfs een haventje aan een  meer, de Sloterplas, waar je kunt zeilen, surfen en kanoën. Iedere dag komen er honderden hoogopgeleide werknemers naar Slotervaart. In het stadsdeel zijn langs de ringweg A10, allerlei bekende internationals, grote advocatenkantoren en ook het World Fashion Center gevestigd. ‘Slotervaart is een groen paradijs met veel mogelijkheden tot recreatie en enorm goede vervoersverbindingen, waar veel hoge ambtenaren en bekende Nederlanders wonen en daarnaast een paar Marokkaanse en allochtone enclaves,’ zoals Marcouch het met gevoel voor understatement samenvatte.

De kuur afmaken

Op 8 juni 2007 kwam een delegatie van PvdA-kamerleden met fractievoorzitter Mariëtte Hamer op werkbezoek in Slotervaart. Marcouch ging in op die tegenstellingen in zijn wijk. ‘Met een deel van Slotervaart gaat het heel goed,’ begon Marcouch, ‘Voormalig premier Wim Kok woont hier. Ook de vroegere Amsterdamse wethouder Geert Dales heeft hier zijn pied à terre in de bungalowwijk vlakbij Kok. In die bungalowwijk gaat het uitstekend. Geen enkel probleem. Het beeld dat Slotervaart alleen uit Marokkaanse overlastjeugd bestaat en alle Hollanders hier vertrekken, klopt dus niet.’

Gelach. Deze Amsterdamse ironie konden de Kamerleden wel waarderen. 

‘Maar moeten wij ons op de bungalowwijk van Kok of op de welvarende middenklassewijk in Nieuw-Sloten concentreren? Moeten wij onze energie steken in dit groene paradijs waar de bekende Nederlanders wonen?’ vroeg Marcouch zich retorisch af, ‘Nee natuurlijk niet. Wij concentreren ons op Overtoomse Veld, de wijk met de grootste problemen en de meeste criminaliteit van Amsterdam. De arbeidsdeelname in deze wijk is minimaal en het arbeidsethos ook. Vrijwel niemand werkt daar. De overgrote meerderheid van de Marokkaanse jongens in deze wijk komt één of meerdere keren voor in de politiebestanden. De enige basisschool in Overtoomse Veld, de Ru Paré-school, is bovendien de slechtste school van Nederland. Dat is een openbare school, waarover het stadsdeelbestuur tot 2006, onder voorgaande colleges, het bestuur had. Wij zijn als politici kortom verantwoordelijk voor het feit dat die school zo erbarmelijk is. Toen ik hier kwam, had ik mij niet gerealiseerd dat hier in het hart van Overtoomse Veld-Noord, Samir A. en nog zo’n zes leden van de Hofstadgroep woonden. Voor een groep jongens in die buurt is Samir A. bovendien een held en een martelaar. Er lopen allemaal Samir A-tjes hier rond. Hoe komt het dat jongens die in Amsterdam zijn geboren en getogen en alle kansen hebben gehad om te studeren en wat van het leven te maken, zo’n haat voor Nederland hebben ontwikkeld? Radicalisering is wellicht niet erger dan in andere moslimwijken in grote steden, maar wij zien het en wij proberen er wat tegen te doen.’

‘Ik ben niet geïnteresseerd in imago’s of ego’s, wel in de echte werkelijkheid.’

Heel voorspelbaar, kwam er een vraag van één van de Kamerleden of hij deze slechte wijken geen slechte naam bezorgde met zijn kritische observaties. Was hij de Marokkanen niet aan het stigmatiseren? ‘Ik heb toen ik hier net een paar weken zat, geroepen, dat het vijf voor twaalf was in die slechte wijken,’ antwoordde Marcouch, ‘Dat beviel veel bewoners, politici en ook een deel van mijn eigen partij niet. Zij vonden ook dat ik het stadsdeel een slechte naam gaf. Dat interesseert me echt geen bal. Ik ben niet geïnteresseerd in imago’s of ego’s, wel in de echte werkelijkheid. Er zit hier een grote islamitische gemeenschap die veel problemen heeft en ook heel veel problemen geeft. Die problemen moeten we gaan aanpakken en we moeten niet langer bezig zijn met window dressing, zoals tot nu toe onder voorgaande colleges gebeurde. Het is net als een ernstige zieke met een infectie. Als je beter wilt worden, moet je de antibioticakuur afmaken en niet halverwege stoppen, want dan komt de infectie weer gewoon terug.’

Jongerenwerkers op rooftocht

Hoe ernstig de situatie in deze wijk was, drong pas echt tot me door in oktober 2007. Tijdens een Marokkaanse iftarmaaltijd, de tijdelijke onderbreking van de ramadan, ontmoette ik in de kantine van het TeC Amsterdam (het Technisch College Amsterdam), een voormalige jongerenwerker. Hij was één van de weinige Hollandse jongerenwerkers in het stadsdeel. Hij werkte een aantal jaren voor Impuls één van de grote welzijnsorganisaties in de stad. Hij verhaalde over de periode in 2005 dat hij als stagiaire in het jongerencentrum Oportuna werkte, dat in Overtoomse Veld-Noord ligt.

Zonder enige terughoudendheid, vertelde hij over een grote groep Marokkaanse jongens die hun thuisbasis in Oportuna had en vrijwel elke avond op rooftocht ging op nabije industrieterreinen.

Deze jongerenwerker vertelde dat deze jongens heel openlijk over hun criminele daden spraken, maar dat de eveneens Marokkaanse jongerenwerkers in Oportuna, in die periode daar nooit melding van maakten bij hun opdrachtgevers. Laat staan dat zij aangifte deden bij de politie. Hij vertelde dat verschillende jongerenwerkers ook wel eens meegingen op rooftocht en was zelf ook een keer uitgenodigd. Dat zou lachen worden. Maar hij blies de alternatieve excursie zelf af, omdat op die bewuste avond zijn mobiele telefoon werd gestolen door één van de groepsleden. Daar had hij zo zwaar de pest over in, dat hij prompt alle lust voor het uitstapje verloor.

Zijn collega’s raadden hem vervolgens sterk af, om aangifte te doen van de diefstal van zijn mobiel. Want dan kon zomaar zijn auto vernield worden of konden er andere ‘vervelende’ dingen gebeuren.

Dat gebrek aan schaamte en schroom waarmee deze jongerenwerker zijn verhaal opdiste,  was tekenend, voor de mentaliteit die kennelijk bij een deel van de ‘professionals’ in de wijk heerste. Maar ook de intimidatie, de stilzwijgende goedkeuring  van sommige jongerenwerkers toen, die het blijkbaar heel normaal vonden, dat jongens uit hun buurt dagelijks op rooftocht gingen.

De overheid was in feite via de subsidiëring van de ‘welzijnsorganisatie’ jarenlang medeplichtig aan georganiseerde misdaad. Er was in de Staalmanpleinbuurt een ander jongerencentrum waar in die tijd ook een deel van de biljartende populatie uit Marokkaanse criminelen bestond. Snel na het aantreden van Ahmed Marcouch werd radicaal een einde gemaakt aan deze situatie. De harde kerners en ook de toenmalige jongerenwerkers werden allemaal uit het  jongerencentrum gegooid.

Lees ook de eerdere hoofdstukken.

Dinsdag in deel 2 van hoofdstuk 6 onder andere:

‘Marcouch kwam er tijdens zijn vele tochten door de wijk achter dat er een deel van de politie-agenten en de buurtregisseurs (wijkagenten) die in zijn stadsdeel rondliepen, diefstal en straatroof aan het goed praten waren, want ‘die jongens kwamen toch uit zulke moeilijke gezinnen’. In de aanpalende buurt, het voormalige stadsdeel De Baarsjes (Amsterdam-West), waar in de Chassé-buurt tien, vijftien jaar lang veel ‘overlast’ was en is van een Marokkaanse jeugdgroep, bleek bij navraag op het stadsdeel bijvoorbeeld, dat die ‘overlast’ bestond uit het intimideren en bedreigen van buurtbewoners, schelden, discriminatoire belediging, in brievenbussen pissen, zuipen en herrie maken, deuren bekladden, auto’s en straatmeubilair vernielen, scooters en afvalbakken in de fik steken. Een groot deel van deze gedragingen, valt te kwalificeren als strafbare feiten die in het Wetboek van Strafrecht zijn opgenomen. Daarnaast pleegde deze jeugdgroep talloze zwaardere criminele feiten als inbraken, straatroof, gewapende overvallen en mishandelingen. Maar ze werden bijna nooit opgepakt.’