Recensie

‘De zevende functie van taal’ van Laurent Binet

08-05-2016 14:59

 

In de late jaren ’70 en vroege jaren ’80 van de vorige eeuw was Parijs het centrum van de intellectuele wereld. De stad van het licht was het biotoop van denkers als Michel Foucault, Jacques Lacan, Claude Lévi-Strauss, Pierre Bourdieu, en als laatste maar niet als minste, Roland Barthes. Deze laatste was een semioticus, iemand die de wijze bestudeert waarop zaken betekenis hebben. De semiologie probeert te laten zien wat betekenisvolle dingen te zeggen hebben en hoe ze dat zeggen. Wat betekent een zwarte soldaat die bij de Franse vlag op wacht staat, hoe leest een verliefde het gedrag van zijn beminde: Roland Barthes was beroemd geworden met een reeks boeken over dergelijke vragen. In meer beperkte kring was hij bovendien bekend als de subtiele lezer van Proust en Balzac en als de voortzetter van het theoretische werk van taalkundigen als Ferdinand de Saussure en Roman Jakobson.

Barthes geldt in literair Frankrijk nu bijna als een seculiere heilige. Zelfs de toch ook alom vereerde Michel Foucault moet wat reputatie betreft voor hem onderdoen. Er is dan ook moed voor nodig om een roman te schrijven met Barthes als personage: zeker als je hem op onplezierige wijze aan zijn einde laat komen.

Umberto Eco-achtige satire

De echte Roland Barthes overleed in februari 1980, waarschijnlijk aan de gevolgen van een aanrijding. De jonge Franse romancier Laurent Binet gebruikt dit gegeven voor het opzetten van een thriller waarin Barthes wordt vermoord omdat hij de techniek had gevonden om eenieder van willekeurig wat te overtuigen: de zevende functie van taal naast bijvoorbeeld aanduiden, vertellen en emoties uitdrukken.

Binet, die internationaal doorbrak met een roman over de aanslag op de architect van de moord op de Joden, Reinhard Heydrich, het alom bejubelde HhhH, schreef een Umberto Eco-achtige satire op het milieu van de intellectuele sterren anno 1980. Een cast van beroemdheden krijgt het zwaar te verduren: de seksuele escapades van Foucault en de Amerikaanse feministe Judith Butler worden breed uitgemeten, Italiaanse anarchisten worden neergezet als hyperagressieve clowns, Amerikaanse academici blijken perverten en machtswellustelingen.

Labyrinthisch intellectueel milieu

Het meest virulente beeld is echter weggelegd voor het sterduo Philippe Sollers en Julia Kristeva, twee literatoren die niet van de Franse televisie zijn weg te slaan, modieuze intellectuelen die van de jaren ’60 tot en met ’80 als een soort impresario’s voor schrijvers en filosofen fungeerden, maar ook een bijzonder ijdel paar. Binet schildert Sollers af als een berekenende clown en Kristeva als een sluwe feeks, hetgeen de jonge romancier zacht gezegd geen erkentelijkheid van zijn oudere landgenoten opleverde.

Als Barthes is verongelukt gaat inspecteur Jacques Bayard (een verwijzing naar een Franse literatuurwetenschapper die ondermeer een boek over Sherlock Holmes schreef) op zoek naar de toedracht. Bayard neemt de jonge semioticus Simon Herzog in de arm om hem door het voor de politieman labyrinthische intellectuele milieu te laten loodsen. Bayard en Herzog doorkruisen Parijs, Bologna en het Amerikaanse universiteitsstadje Ithaca op zoek naar aanwijzingen over de dood van Barthes én naar de waarheid achter de zevende functie van taal die de oude semioticus ontdekt zou hebben.

French Theory

De zevende functie van taal laat zich lezen als een thriller, een satire en als een commentaar op de roem. Ik noemde de inspiratie van Umberto Eco al; Eco speelt overigens een bijrol in De zevende functie van taal. Als je deze roman leest als een ietwat scabreuze thriller biedt hij je zeker een genoegelijke avond.

Toch is dit boek misschien niet alleen maar amusant. Het boek van Laurent Binet is niet denkbaar zonder het concept van de French Theory, dat wil zeggen, het corpus van Franse ideeën zoals dat vooral in de Verenigde Staten van de jaren ’80 en ’90 tot grote hoogten werd gestuwd. Ofschoon deze ideeën afkomstig waren van heel verschillende denkers, was hun gemene deler het belang van de taal voor wie we zijn. De French Theory draait om het idee dat onze identiteit een effect is van de taal (het discours) die we vaak ondanks onszelf spreken. “Niet ik spreek, de taal spreekt”, zei Jacques Lacan. “Ik voeg mij in in een discours dat al voor mij bestaat”, zei Foucault. “De taal is eenvoudigweg fascistisch”, zei Barthes.

Terwijl deze gedachten in Frankrijk ieder hun plek hadden in een vaak technisch filosofisch debat werden ze in de Amerikaanse academische context een soort schaakstukken in een debat over sociale en culturele identiteit (gender studies, queer studies, black studies, enzovoort). Een en ander is overzichtelijk beschreven door François Cusset in zijn in 2003 gepubliceerde French Theory.

Semiotische theorieën en retorisch vuurwerk

Of Binet het boek van Cusset heeft gelezen weet ik niet, maar de conceptualisering die Cusset van de export van Franse ideeën naar Amerika en terug geeft sluit naadloos aan bij Binets uitwerking van hetzelfde fenomeen. Binets boek toont hoe semiotische theorieën en retorisch vuurwerk op de loop kunnen gaan met de spreker die abusievelijk denkt dat hij degene is die het woord voert, terwijl het omgekeerde het geval is. Binet drijft de spot met intellectuele ijdelheden, maar toont ook de zin van de ideeën die er achter schuilgaan.

Hoewel De zevende functie van taal enkele zwakke punten heeft, zoals de niet gemotiveerde en weinig plausibele explosieve karakterontwikkeling die het personage Simon Herzog in het laatste deel van het boek doormaakt, biedt de levendige heractualisering van de French Theory alle redenen om dit komische boek nu en dan ook ernstig te nemen.

 

Laurent Binet, De zevende functie van taal, Meulenhoff, 2016.

 

Screen Shot 2016-05-08 at 14.53.41