Opinie

Prof. Paul Cliteur – Niet Suhayb Salam maar Lodewijk Asscher zou zich moeten verantwoorden voor de radicale moskeeën

22-02-2020 15:49

Lodewijk Asscher en Suhayb Salam. (Foto: ANP/TPO)

Nu de verhoren van de parlementaire ondervragingscommissie naar ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen op 20 februari zijn afgerond kan men toch niet anders zeggen dan dat Suhayb Salam, bestuursvoorzitter en geestelijk leider van de Stichting alFitrah, de show heeft gestolen. Dat was natuurlijk mede door zijn beheersing van de Nederlandse taal, maar ook door zijn argumentatie. Eigenlijk voordat hij binnenkwam was het al 4-0 voor Salam. Dat had te maken met de door hem ingestuurde (en, vrees ik, weinig gelezen) position paper.

Die begint zo:

“Het is opvallend dat tijdens de ondervraging alleen zal worden gekeken naar de rol van moskeeën en islamitische organisaties in dit verband. Het – vanuit een negatieve veronderstelling – onder de loep nemen van één religie staat echter op gespannen voet met het non-discriminatiebeginsel en de godsdienstvrijheid die zijn neergelegd in de artikelen 1 en 6 van de Grondwet en vergelijkbare bepalingen in verdragen waarbij Nederland partij is. Daarmee dreigt de parlementaire ondervraging het doel dat daarmee kennelijk wordt gediend, te weten de bevordering van de democratische rechtsstaat, juist te doorkruisen.”

Ziezo, dat zet meteen de toon. Retorisch was het daarmee 1-0 voor Salam. Nog voordat hij zijn mond had opengedaan ligt het discriminatieverwijt al op tafel en zijn eigenlijk de rollen omgedraaid. Niet Salam komt zich verantwoorden, de commissie zit in de beklaagdenbank. Immers de vraag is toch niet of de Gereformeerde Kerk wordt gesubsidieerd door Zuid-Afrika? Of de Boeddhisten geld krijgen uit Tibet? Of de Protestantse Kerken Nederland geld krijgen van WASPs uit Trump-land (“onvrij gebied”!) Of het Vaticaan geld stopt in de zieltogende Katholieke Kerk in Nederland? Discriminatie dus. Van moslims. Islamofobie.

Zijn tweede punt scoort Salam door internationale toezichthoudende instanties in het geweer te stellen tegen de Nederlandse enquêtecommissie. Want dat zijn: “Het European Committee against Racism and Intolerance van de Raad van Europa, de VN Speciale Rapporteur voor Godsdienstvrijheid en Geloof en de VN Speciale Rapporteur tegen Racisme.” Allemaal hebben zij zich in “ongekend krachtige termen uitgelaten” over de discriminatie van moslims. “Deze zomer zullen de beide VN Speciale Rapporteurs hun eindrapporten aan de Mensenrechtenraad van de VN aanbieden. Het is in dit kader van belang dat Nederland zijn reputatie voor die tijd herstelt en daaraan niet verder afbreuk zal doen.” Salam verwijst naar “de Algemene Verklaring tegen Rassendiscriminatie die één van de muren van het Kamergebouw siert”, waarbij de commissieleden dus als racisten of potentiële racisten worden gebrandmerkt. Geen mens zegt:

“Maar mijnheer Salam, religie is iets anders dan ras. Wij onderzoeken niet de huidskleur van de moskee financierende  of geld ontvangende personen, niet hun uiterlijke kenmerken, we zijn bezig met religie en kritisch onderzoek naar religies staat iedereen vrij.”

Maar dat zegt de commissie niet, omdat ook de commissie, net als Salam, al diepgaand beïnvloed is door het malle mensenrechtenvertoog van tegenwoordig (“ondermijnend”, zoals we dat tegenwoordig formuleren) dat kritiek op een religie eigenlijk een vorm van racisme is. Kortom, de keeper weet de bal niet uit het doel te houden. Dus 2-0 voor Salam.

Nieuwe aanval van Salam. Met betrekking tot één religie specificeert Salam zijn vraag:

“Waarom zou er niet kunnen worden gekeken naar de aansturing van de Nederlandse Rooms-katholieke kerkprovincie vanuit Vaticaanstad, dat is toch ook een onvrij land?”

Het antwoord op zijn vraag had moeten luiden:

“Maar mijnheer Salam, u heeft toch wel hoofdstuk 4 (Dagboek van de terreuraanslagen 2017) van In Naam van God: Elke dag een aanslag (2018) van Paul Cliteur en Dirk Verhofstadt gelezen? Daarin staat (en wordt met bronnen toegelicht) dat in 2017 elke dag in de wereld wel een aanslag wordt gepleegd door mensen die zich beroepen op de islam. Nu zeggen wij niet dat dit beroep terecht is, maar die mensen die de aanslagen plegen, doen dat wel. En de mensen van wie zij geld krijgen, of die hen daartoe stimuleren, denken dat ook. Dat is voor ons (na 20 jaar stilzitten) voldoende reden om eens te onderzoeken hoe dat met de financiering van geweld zit. Maar als u ons kunt laten zien dat in dat jaar 2017, of welk ander jaar dan ook, elke dag een aanslag wordt gepleegd door mensen die zich op het katholicisme beroepen, gelooft u ons, dan gaan we heel snel de financiële bijdragen van de paus aan dat soort mensen onderzoeken. Maar nu, nu weten we alleen dat in 1570 het de laatste keer was dat de paus betrokken was bij een terroristische aanslag (Paus Pius V, op Koningin Elizabeth, met de bull Regnans in Excelsis).”

Maar goed, de keeper van de enquêtecommissie liet de bal weer doorgaan en het was 3-0 voor Salam.

Nu komt de genadeslag van Salam. Hiermee gaat hij 4-0 maken. In zijn position paper zegt hij:

“De vorige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de heer Asscher, zei hierover in 2016 het volgende (Kamerstukken II, 2015/16, 29614, nr. 50):  ‘Uitgangspunt bij buitenlandse financiering van instellingen (religieus, maatschappelijk of anderszins) is dat dit in principe niet onwenselijk of illegaal is (….) Nederland kent geen algemeen verbod op buitenlandse financiering van moskeeverenigingen en –  stichtingen c.q. algemene religieuze verenigingen en stichtingen. In Nederland heeft iedere geloofsgemeenschap de vrijheid om (buitenlandse) financiering aan te trekken of geloofsgenoten in het buitenland te ondersteunen. Het beperken van vrijheden van bepaalde religieuze instellingen, bij voorbeeld door het beperken van buitenlandse  financiering van deze instellingen, tast de grondwettelijke vrijheid en gelijkheid van godsdienst aan.’ Dit uitgangspunt, dat nog steeds rijksbeleid is, dient dan ook de grondslag te zijn van de parlementaire ondervraging.”

Inderdaad, Salam heeft gelijk. De enquêtecommissie zou voormalig minister Asscher moeten ondervragen. Hoe heeft hij zo stom kunnen zijn de buitenlandse financiering van moskeeën niet veel eerder aan te pakken? Kunnen we die moskeeën gaan verwijten dat zij gebruik maakten van de mogelijkheden die de Nederlandse staat hen bood? Natuurlijk niet. Het is dan ook Asscher, niet Salam, die zich zou moeten verantwoorden.

Het minste wat de enquêtecommissie nu zou moeten doen is eens vragen of Asscher spijt heeft. Of, nog leuker in onze excuuscultuur, gaat Asscher excuses maken? Gaat hij zeggen: “Eigenlijk heb ik die verdraaide radicalisering van moskeeën op mijn geweten. Mea culpa, mea culpa, mea maxima culpa?”