Floris van den Berg – Essay ‘Mens/Onmens’ van Bas Heijne is nietszeggend broddelwerk

02-03-2020 18:27

Voor we ergens over gaan nadenken, moet het ons eerst wat kunnen schelen.

– Bas Heijne

D66 borreltafelpraat, niet onsympathiek maar nietszeggend.

Bas Heijne is een essayist in de traditie van Montaigne. In zijn essay Mens/onmens (2020) verkent hij het nieuws. Hij kijkt wat anderen erover gezegd hebben, levert her en der wat commentaar, maar hij vermijdt een duidelijke conclusie. Heijne toont bezorgdheid over maatschappelijke problemen en getuigt van zijn worsteling om daarmee in het reine te komen. Ik ben geen concrete aanbevelingen of gedegen analyse tegengekomen in dit nietszeggende broddelwerk.

Ik was daarom verbaasd om te lezen dat de besprekingen van het boekje in de Volkskrant, NRC Handelsblad, Civis Mundi en de Groene allemaal himmelhoch jauchzend zijn. In de NRC krijgt het boek vijf ballen. Ik las de recensies en vroeg mij af of ik wel hetzelfde boek had gelezen. Het is toch wel verbazingwekkend hoe oordelen zó verschillend kunnen zijn. Waar andere recensenten in Heijne een vlijmscherpe criticus van de moderniteit zien, zie ik D66 borreltafelpraat, niet onsympathiek maar nietszeggend. Maar doordat het boek gaat over de actualiteit biedt het stof tot nadenken. Heijne stipt tal van maatschappelijke issues aan: immigratie, identiteit, Zwarte Piet, Europese Unie, nationalisme, populisme en fake news. Hij rijgt al die maatschappelijke issues als een kralensnoer vlotjes aan elkaar, maar het blijft onduidelijk welk punt hij wil maken. Over geen van de issues geeft hij een duidelijk standpunt. Op zichzelf is dat een verademing, want het zijn onderwerpen waar veel mensen juist een uitgesproken mening over hebben en die – anoniem – op internet ruim baan geven – dat wil zeggen dat zij de emoties verwoorden die issues bij hen oproepen.

Cultuurfilosofen neigen dikwijls naar pessimisme en vervallen bijna onvermijdelijk tot nostalgie. Daarom zijn de optimisten zo’n welkome aanvulling op de piskijkers. Denk aan Steven Pinker en Hans Rosling. Dat neemt niet weg dat er problemen en bedreigingen zijn. Ik ben van mening dat het beter is om specifieke problemen te benoemen dan om de ondergang van het Avondland te bezingen – al doe ik dat vanuit ecologisch perspectief zelf wel, maar het besef van een ecologische crisis is bij Heijne afwezig. Heijne is nog wel redelijk voorzichtig in zijn bewoordingen, maar hij ziet toch ook een leeg liberalisme als essentie van de moderniteit. In zijn bespreking van het boek schrijft Eaton over de teneur van Mens/Onmens: ‘de puinhoop waar de westerse wereld zich in bevindt.’ Maar als die westerse wereld een puinhoop is, vergeleken met wat dan? Met hoe het hier vijftig jaar geleden was of met China of met een of ander Utopia? Er is een ongekende mate van vrijheid, vrede en voedsel in de westerse wereld. ‘De wereld is in de war,’ schrijft Eaton ook naar aanleiding van Mens/Onmens. De vraag is: is de wereld nu meer in de war dan vroeger? De Koude Oorlog is voorbij. Er is een grote Europese Unie bestaande uit liberale democratieën. In Nederland wordt geen honger geleden en er zijn geen krottenwijken. Er is geweldige ziekenzorg et cetera et cetera. Ja, er lopen gekken en criminelen rond. Maar als je uitzoomt, hoe erg is het dan met de wereld of met de westerse liberale wereld gesteld? Ik zie geen verwarring – internetfora daargelaten. Nederland loopt op rolletjes. Er zijn wel grote problemen, met name de ecologische crisis, maar die krijgt niet de belangrijkste nadruk in het boek van Heijne. Cultuurfilosofen lijden wel vaker aan het Spenglersyndroom: ze betogen hysterisch dat de decadente samenleving week is geworden en op instorten staat. Linkse (Heijne) en rechtse (Sid Lukkassen) cultuurcritici vinden elkaar in hun analyse dat de westerse samenleving week is of een puinhoop en dat de politieke elite niet bij machte is om dit op te lossen. Er zijn problemen, soit. Laten we die oplossen, maar doe niet zo hysterisch door te spreken over puinhopen. Puinhopen waren er genoeg in de twintigste-eeuwse oorlogen. Laten we de wereld vanuit de verschrikkingen van de twintigste eeuw bezien en dan samen de vrijheid koesteren en vieren. En de problemen die er zijn bij de kop pakken en oplossen. Probleem voor probleem.

Religie is eeuwenoud fake news dat diep in onze samenleving is gepenetreerd.

Mensen volgen hun emoties en gebruiken de rede om die te rationaliseren, voor ‘het ondersteunen van subjectieve emoties.’ (p. 29) Mensen die rationeel zijn op een bepaald gebied kunnen op een ander domein hun kritische denkvermogen verkeerd gebruiken, namelijk door emoties, onwaarheden of onzin met vergezochte rationalisaties te onderbouwen. ‘Vrijwel elke discussie, zeker online, is een discussie tussen doven. Ook hier gaat het meer om het uiten van emotie dan om het verkrijgen van inzicht.’ (p. 21) ‘Het idee dat de mensheid zich zal verenigen op rationele gronden, dat we elkaar blijvend kunnen vinden in een gevoel van gedeelde menselijkheid, lijkt ontmaskerd als een te rooskleurige illusie.’ (p. 101). Maar het blijft volgens mij wel een ideaal om naar te streven. Het idee dat de mensheid door rationele argumentatie op één lijn zal komen, is het project van de Verlichting. Dat is ook waar ik als filosoof naar streef. Al mijn teksten en voordrachten zijn een poging mensen door rationele argumentatie te overtuigen. Ik weet ook dat zoiets in de praktijk onmogelijk is – waarom zouden er anders nog gelovigen zijn? De mate waarin onderwijs wordt genoten lijkt niet veel invloed te hebben op het vermogen tot kritische waarheidsvinding. Zo zijn er tal van academici die in de fabeltjes van religie geloven. En er zijn ook academici die in allerlei complottheorieën geloven en die de realiteit en urgentie van de door mensen veroorzaakte klimaatverandering ontkennen. Het is een tot mislukken gedoemd project, maar wel een doelstelling om naar te blijven streven. Dit zijn dan weer mijn reflecties over hoe het kan dat er zoveel onzin, waanbeelden, fake news en onwaarheid blijft ondanks alle Verlichting. Ik ben er niet helemaal zeker van waar Heijne staat in deze.

Aan fake news besteedt Heijne aandacht in zijn eerste essay. Maar fake news is niets nieuws. Religie is eeuwenoud fake news dat diep in onze samenleving, inclusief het onderwijs, is gepenetreerd. De twintigste eeuw staat bol van fake news propaganda. Reclame is grotendeels fake. Zo worden dierlijke producten dikwijls aangeprezen met lachende dieren. De focus op het bewust minachten van de waarheid ook door politici in democratieën is wel een nieuw fenomeen. Harry Frankfurt schreef hierover een prachtig boekje met de welluidende titel On bullshit (1986). Met bullshitting bedoelt Frankfurt het totaal schijt hebben aan de waarheid. Het gaat niet over liegen (want de leugenaar is nog altijd geïnteresseerd in waarheid), maar puur om het instrumenteel gebruik maken van waarheidsclaims net hoe het jou uitkomt en zonder scrupules het tegendeel beweren als dat zo uitkomt en mensen die je op die tegenstrijdigheid wijzen uitmaken voor leugenaars.

Maar, eerlijk is eerlijk, ik vind toch ook een interessante analyse bij Heijne. Hij merkt op dat er door populisten en hun achterban flink wordt gescholden op de ‘elite’. Maar wie is die elite dan precies? Daarover schrijf Heijne:

‘”de elite” dreigt een vaag containerbegrip te worden voor alles wat je niet bevalt. […] Schelden op de bestuurlijke elite past in het straatje van populisten, die het wantrouwen tegen alles wat bedaagd en beredeneerd is aanjagen.’ (p. 50)

Volgens Heijne is de dominante ideologie vandaag de dag het liberalisme en is er wel kritiek op deze ideologie, maar is er geen alternatief voor. Hij spreekt van de leegte van het liberalisme. Liberalisme is inderdaad een politieke ideologie die ruimte geeft aan de vrijheid van het individu, maar niet invult wat mensen met die vrijheid moeten doen. Liberalisme is geen levensbeschouwing. Door die zingevingsleemte kunnen (politieke) ideologieën die dat wel sterk hebben, op de voorgrond treden. Ideologieën waarbij het gaat over een nationale identiteit bieden dat gevoel van verbondenheid wel.

Ik denk dat het kan helpen om een onderscheid te maken tussen twee soorten liberalisme. Enerzijds kosmopolitisch liberalisme en anderzijds nationalistisch liberalisme. Het eerste ziet de mens als aardbewoner en ziet nationale staten en grenzen als toevalligheden: je bent toevallig geboren op een bepaalde plek op aarde, maar niets verplicht je om daar te blijven of daar een bijzondere binding mee voelen. Mensen moeten zich, volgens het kosmopolitisch liberalisme, vrij kunnen bewegen en vestigen. Kosmopolitisch liberalen streven naar vrijheid van het individu over de hele aarde en doen daarom aan ontwikkelingshulp. Zij zien in de Europese Unie een vorm van samenwerking die de vrijheid van alle ingezetenen bevordert. Hoe de immigratie aan banden kan worden gelegd, daarover hebben kosmopolitisch liberalen het nauwelijks.

Waarom zou ik me verdiepen in het leven van orthodoxe gelovigen?

Nationalistisch liberalen daarentegen willen liberalisme beperken tot de staatsburger van de natie. Het gaat hen uitsluitend om de vrijheid van de eigen burgers. Ze willen zelf bepalen wie er als immigrant bij komt en wie niet. Nationalistisch liberalen zien de Europese Unie als een aantasting van liberale autonomie van de nationale staat omdat bijvoorbeeld het immigratiebeleid voor een belangrijk deel door de EU wordt bepaald. Nationalistisch liberalen focussen op de eigen natie en willen die behouden. Tot zover de nationalistische liberalen. Er zijn ook conservatieven die de natiestaat willen behouden, maar dan inclusief de cultuur, taal en traditie – de zogenaamde joods-christelijke-humanistische traditie. De nog radicalere extreem rechtse fanaten willen de natie dan ook nog zoveel mogelijk beperken tot blanken en (cultuur)christenen. Het lijkt of bij FvD en met name de reagurende achterban, deze drie vormen van nationalistisch liberalisme samenkomen. Bij Paul Cliteur – die voor FvD in de senaat zit en voorzitter is van het Renaissance Instituut, het wetenschappelijk bureau van FvD – is volgens mij alleen de eerste betekenis terug te vinden.

Het verschil tussen deze twee vormen van liberalisme is: wie behoort er tot de morele kring? Dirk Verhofstadt, zoals in zijn pamflet De liberale ideologie (2020), is een uitgesproken kosmopolitisch liberaal die staat voor de Europese Unie en voor een ruimhartig immigratiebeleid. Cliteur is, zoals gezegd, een voorstander van nationalistisch liberalisme en staat daardoor sceptisch tegenover de Europese Unie omdat door Europese inmenging de grenzen open zijn en Nederland weinig zeggenschap en controle heeft op de immigranten, legaal dan wel illegaal.

Waar ik een hekel aan heb is het idee dat je de ander zoveel mogelijk moet begrijpen alvorens een moreel oordeel over deze persoon te kunnen vellen. Wellicht is het handig om deze denkfout eens een naam te geven: de psychologiseringsdrogreden. De psychologiseringsdrogreden houdt in dat het nodig is om de ander zoveel mogelijk te begrijpen, maar dat je nooit genoeg van die andere begrepen hebt om een oordeel te kunnen vellen. Bijvoorbeeld, hoeveel je ook over de islam leest, met mensen erover praat of moskeeën bezoekt, altijd zal je verweten worden dat je er niet genoeg van afweet. Zodoende wordt elk oordeel als te voorbarig weggezet. Je kunt pas een oordeel vellen als je écht begrijpt waarom iemand iets doet, maar, hoeveel je ook studeert, je zult nooit genoeg weten en zodoende wordt het (negatieve) oordeel constant uitgesteld.

Heijne meent ook dat je altijd moeite moet doen om een ander te begrijpen. Maar waarom? Natuurlijk, als je daarin interesse hebt is het prima om een ander te willen begrijpen, maar het liberalisme maakt juist duidelijk dat zoiets niet hoeft. Zolang je je aan de basisregels houdt mag iedereen gewoon zijn ding doen en het is helemaal niet nodig dat mensen zich in elkaars levensovertuigingen verdiepen. Waarom zou ik me verdiepen in het leven van orthodoxe gelovigen? Ook zonder je ergens diepgaand te verdiepen kun je wel degelijk een moreel oordeel vellen. Immers, als een praktijk strijdig is met de liberale basisregels dan is die moreel verwerpelijk. Neem jongensbesnijdenis (niet dat Heijne daar overigens wat over schrijft). Het is helemaal niet nodig om je te verdiepen in de theologische argumentaties van joden en moslims over de reden waarom dat volgens hen moet. Het is in strijd met de liberale waarde van de vrijheid van het individu. En dus moreel verwerpelijk. Punt uit.

Heijne worstelt met de Bergrede van Jezus en verkondigt wat gratuite oppervlakkigheden.

Nogmaals, om zeker te zijn dat mijn punt overkomt: het is prima als je je uit interesse in anderen en andere culturen wilt verdiepen, maar het is absoluut niet noodzakelijk om in vrede en harmonie met elkaar samen te leven. Liberalisme maakt mogelijk wat in peuterspeelzalen parallel play wordt genoemd: kinderen die allemaal naast elkaar alleen spelen zonder met elkaar te spelen. Zolang ze zich maar aan de basisregels houden: niet met dingen naar elkaar gooien, niks van elkaar afpakken, niet slaan en schoppen of schelden, dan is het prima. Ze worden ook niet verplicht om met elkaar samen te spelen. Goddank. In een pluralistische samenleving kunnen mensen vrijelijk naast elkaar leven zonder enige interesse in of zelfs maar sympathie voor elkaar. En dat is prima. Heijne daarentegen worstelt met de Bergrede van Jezus en verkondigt wat gratuite oppervlakkigheden. Zo betoogt hij dat we contact moeten zoeken met mensen waar we niet veel mee delen en die we niet begrijpen. Hij gaat zijn gang maar. Ik heb zelf eens twee weken opgetrokken met vier gelovigen in het EO-programma Rot op met je religie. Het heeft ons weliswaar nader tot elkaar gebracht als persoon, maar niet qua opvattingen. Voor een liberale samenleving is het niet noodzakelijk om elkaar te begrijpen of zelfs maar te willen begrijpen.

Misschien is Heijnes analyse wel een horoscoop.

Tot slot nog het raadsel van de titel Mens/Onmens. Dit is de passage waarin de woorden uit de titel voorkomen:

”Afgedwongen solidariteit en gemeenschapszin, zowel op links als op rechts, leidt onherroepelijk tot betutteling, morele scherpslijperij, rancune, tweespalt en haat. Altijd, overal. De droom van een homogene, onvervreemdbare en ondeelbare eigenheid leidt tot uitsluiting en vernedering van wie anders is, afwijkt, er niet bij hoort. Mens wordt onmens.” (p. 85)

Maar over wie gaat dit? Gaat dit over moslims of specifiek over salafisten? Gaat het over orthodoxe joden? Gaat het over white supremacists? Gaat het over katholieken? Heijne is niet expliciet. En vindt Heijne dan dat dat onmensen zijn of bedoelt hij dat in de ogen van deze afgedwongen gemeenschapszin (en religie lijkt me daar een uitgesproken voorbeeld van) mensen die afwijken onmensen zijn? Misschien zijn die vaagheid en ambiguïteit wel wat mensen zo aanspreekt. Misschien is Heijnes analyse wel een horoscoop. Dat kan verklaren waarom iedereen het prachtig vindt.