Heere Heeresma jr. – Eenzaam en geil in het Vondelpark in coronatijd

30-04-2020 13:38

Was er een lockdown? Daar was in het Vondelpark dan niets van te merken. Nou ja, toch wel iets. Zo nu en dan liep, fietste, jogde, stepte, rolschaatste of skateboarde er iemand met iets voor de mond langs. Je zag soms professionele mondkapjes, maar het meeste was namaak of slecht zittende huisvlijt, zoals toiletpapier dat met elastiek rondom het hoofd of plakband op de wangen min of meer op zijn plaats werd gehouden. De hoofdprijs ging wat mij betreft naar een man met een wollen muts waaraan een plastic scherm voor zijn gezicht hing. Het waren de bangelijke uitzonderingen te midden van een vrijgevochten meerderheid die onbevreesd in- en uitademde. Vanzelfsprekend droeg ook ik niets voor mijn mond. Ik zou er niet dood mee gevonden willen worden. Ik stierf liever – misschien.

‘Ze droeg een nauwsluitend sportsetje van zwarte stretchstof en ik deed mijn ogen tegoed aan haar gespierde, hardwerkende billen’

Ik fietste al een tijdje achter een mooie rolschaatster aan. Het was een negerin of halfbloed van een jaar of twintig met de kleur van melkchocolade en lang, krullend haar. Ze reed rustig, maar snel. Met lange, slome halen stuwden haar lange, slanke benen haar vooruit. Ze droeg een nauwsluitend sportsetje van zwarte stretchstof en ik deed mijn ogen tegoed aan haar gespierde, hardwerkende billen. Ik wilde haar meenemen naar het rosarium. In de avondschemer zouden we op een bankje tussen de rozenperkjes zitten, pratend over Dr. Martin Luther King en Nelson Mandela, terwijl ik langzaam dichterbij schuivend de voorgeschreven anderhalve meter afstand teniet deed tot ik een arm om haar heen kon slaan. Wanneer de duisternis was gevallen en de lantaarns waren ontstoken, zou ik haar over de rugleuning van het bankje vouwen, haar broek omlaag trekken en haar billen als veerkrachtige stootkussens gebruiken. En ik zou de homo’s uit de omringende bosjes erbij roepen om ze te laten zien hoe een echte man de zaken aanpakte.

Mijn mooie rolschaatster reed rondjes tussen het voormalige Filmmuseum en de Amstelveenseweg en ik had haar al twee rondjes gevolgd. Ter hoogte van de Vondelkerk voerde ik mijn snelheid op tot ik naast haar reed. Haar mond stond open en ik hoorde haar ademhaling, suizend tussen haar grote, witte tanden en volle, scherp gesneden lippen. Ze had niet alleen mijn dochter, ze had mijn kleindochter kunnen zijn. Zou ik op dit meisje mijn geile lust botvieren? Wanneer ik de kans kreeg waarschijnlijk wel. Maar uit de korte zijwaartse blik die ze me zond, werd me duidelijk dat ik geen kans maakte. Gelukkig maar. Ze verdiende beter.

‘Ik was naar het park gegaan omdat ik eenzaam en geil was’

Ik liet me terugvallen en begon rond de vijver voor het nog steeds voormalige Filmmuseum te fietsen. De namiddagzon scheen door het lenteblad aan de bomen. Ik was naar het park gegaan omdat ik eenzaam en geil was. Ik moest dus een vrouw vinden die dat ook was. Op de oever aan de voet van het standbeeld van Vondel zag ik er een die mogelijk aan die criteria voldeed. Ze was een jaar of dertig en had rood haar, zat op het gras en las een boek. Een vrouw die in het park een boek las, moest wel eenzaam en geil zijn.

Ik zette mijn fiets op slot en liep naar haar toe. Het was een van de eerste zonnige dagen van de lockdown en het park was volgestroomd met mensen die niet langer bang wilden zijn voor het coronavirus. De anderhalve meter werd nog wel gerespecteerd en je zag bijna geen groepjes van meer dan drie personen, maar de joggers en rollende sportievelingen renden en reden in elkaars uitgeademde lucht. Gesundheit!

‘Ik ging zitten en haalde Woody Allen uit mijn rugzak’

Ik bleef op een meter of drie naast haar staan en keek om mij heen alsof ik de plek op zijn geschiktheid keurde. Geen hondendrollen en injectiespuiten of dergelijke. Ze zat in kleermakerszit over haar boek gebogen en had me nog niet opgemerkt. Ze leek me een authentieke vuurtoren, want haar gezicht was bijna zo bleek als wittebrood en bespikkeld met sproeten als roestschilfers. In haar naar oranje zwemende haar droeg ze een bril met grote glazen. Ook nog bijziend. Ze droeg een ruimvallend bloesje met pastelkleurige strepen en jeans. Ze had haar sandalen uitgedaan en met haar tenen maakte ze klauwende bewegingen in het gras. Haar teennagels waren groen gelakt.

Ik ging zitten en haalde Woody Allen uit mijn rugzak. Ik had met de Amerikaanse uitgave van zijn autobiografie op caféterrassen willen gaan zitten om gesprekken met vrouwen uit te lokken, maar toen kwam corona en werd de invoer uit Amerika gestopt en werden de terrassen gesloten. Dus nu moest ik genoegen nemen met de Nederlandse vertaling en het Vondelpark.

Ik sloeg À propos op een willekeurige bladzij open, deed of ik las en begon hard te lachen. Uit mijn ooghoeken zag ik geen reactie. Ik wachtte even en lachte opnieuw. Nu keek ze wel van haar boek op en gunde me een kleine glimlach. ‘Leuk?’

‘Nee,’ zei ik. ‘Hilarisch.’

‘Wat is het?’

Ik liet haar de cover zien. Ze liet haar bril voor haar ogen zakken – ze had groene ogen – en keek.

‘Oh.’

Ze schoof haar bril weer omhoog en boog zich over haar boek.

‘En wat lees jij?’ vroeg ik.

Zuchtte ze even voordat ze De pest van Albert Camus omhoogstak?

‘Actueel,’ zei ik. ‘En?’

‘Goed boek.’

‘Je zou Woody Allen moeten lezen.’

‘Ik hou niet van Woody Allen.’

‘Hou je niet van Woody Allen? Hoe kan je nou niet van Woody Allen houden?’

‘Hij heeft zijn dochter verkracht.’

Er klonk een exotische kreet. Ik keek omhoog en zag een groene vogel met een lange staart tussen de bomen vliegen.

‘Hoe kom je daar nou bij?’ vroeg ik.

‘Dat is toch algemeen bekend?’

‘Dat is een hele oude beschuldiging die allang onderuit is gehaald.’

‘Ik geloof zijn dochter.’

‘Ik gaf meestal de voorkeur aan een kale of getrimde poes, maar bij deze vuurtoren hoopte ik op een ongesnoeide rooibosstruik’

Ik kon niet zien wat ze in haar bloesje had zitten, maar veel kon het niet zijn. Het maakte me niet uit, ik hechtte weinig belang aan de omvang van borsten. Aan die van tepels daarentegen wel. Ze moesten groot zijn op het groteske af. Vlezig en rubberachtig. Obscene spenen moesten het zijn. Dodelijke punten. Projectielen die een man in het hart konden treffen.

‘Om te beginnen is ze niet zijn dochter, maar zijn stiefdochter. En er is geen enkel bewijs. Er zijn twee onderzoeken geweest en er is niets gevonden.’

‘Hij is toch met zijn stiefdochter getrouwd?’

‘Zijn vrouw is niet zijn stiefdochter. Je mag niet met je stiefdochter trouwen, zelfs niet in Amerika.’

‘Oh. Nou ja, ik weet ook niet zoveel van Woody Allen.’

Ik was benieuwd naar wat ik in haar jeans zou aantreffen. Ik gaf meestal de voorkeur aan een kale of getrimde poes, maar bij deze vuurtoren hoopte ik op een ongesnoeide rooibosstruik.

‘Heb je Annie Hall gezien?’

‘Wie?’

‘Dat is een film van hem.’

‘Nee.’

Ze had geen enkele film van hem gezien, zelfs niet de meesterwerken. Manhattan? Nee. Stardust Memories? Nee. Interiors? Nee. Hannah and her Sisters? Nee. Crimes and Misdemeanors? Nee. Ik nodigde haar uit om bij mij thuis Annie Hall te bekijken.

‘Ik weet niet of dat zo’n goed idee is,’ zei ze alsof ik haar had voorgesteld te gaan bungeejumpen in België.

‘Je krijgt heus geen corona van me. Hooguit genitale wratten.’

Ze keek me aan, een eeuwigheid – en zou in lachen uitbarsten. ‘Ik heb altijd al genitale wratten willen hebben!’

‘Ze stopte Albert Camus in haar tas, stond op, stapte in haar sandalen en liep weg’

Ze zou achterop mijn fiets stappen en we zouden naar mijn huis rijden. Achter de voordeur zouden we meteen ter zake komen. Ik zou haar bloesje openscheuren en een eventuele bustehouder omlaag trekken. Ik zou op haar tepels zuigen, erin bijten. Ik zou erin knijpen, eraan draaien. Ik zou ze uitrekken en trillend laten terugspringen. Ze zou op haar knieën gaan en me hartstochtelijk pijpen, en ik zou een handvol van dat rode haar grijpen en zo diep toestoten dat ze ervan moest kokhalzen. Daarna zou ik haar op mijn bed gooien en haar jeans en eventuele broekje omlaag rukken. Met een combinatie van godsvertrouwen en doodsverachting zou ik het brandende braambos tussen haar benen binnendringen. Kreunend en kromtrekkend zou ik mezelf in haar overhevelen en ze zou me smeken om méér, méér, méér!

Maar dat gebeurde niet. Wat er wel gebeurde: ze stopte Albert Camus in haar tas, stond op, stapte in haar sandalen en liep weg. Ik ben nog twee keer het park rondgefietst op zoek naar mijn mooie rolschaatster, maar kon haar niet vinden.